(Amsterdam 1863 - 1939 Amsterdam)
Mendes da Costa werd in de praktijk opgeleid in de steenhouwerswerkplaats van zijn vader. Daarnaast volgde hij de lessen aan de Quellinusschool (1879-1881) en de Rijksschool voor Kunstnijverheid (1882-1885). Hier raakte hij bevriend met onder meer Gerrit Dijsselhof, Theo Nieuwenhuis en Lambertus Zijl. Samen met deze laatste richtte hij in 1887 een beeldhouwers- en modelleursfirma op, die echter in 1892 alweer werd opgeheven. Hierna legde hij zich toe op het vervaardigen van ceramiek: zowel gebruiksvoorwerpen als impressionistische beeldengroepjes, die hij aanvankelijk elders liet bakken. Vooral zijn beeldengroepjes met taferelen uit het dagelijks leven van de Amsterdamse joodse bevolking zijn bekend. In 1898 kocht hij een eigen oven en ging werken in steengoed (grès) met zoutglazuur. Geleidelijk aan werden zijn beelden strakker en gestileerder van vorm, wat goed te zien is in de bijbelse figuren en dieren die hij tussen 1907 en 1912 vervaardigde, behalve in grès nu ook vaak in brons. Vooral zijn dierfiguren oogstten veel waardering; in 1914 kreeg hij hiervoor zelfs een eredoctoraat in de biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Stilering kenmerkt eveneens veel van zijn portretten, waaronder dat van de schilder Vincent van Gogh (circa 1908), de wijsgeer Baruch de Spinoza (1909), de socialistische politicus Pieter Jelles Troelstra (1925) en de schrijver Herman Heijermans (1928 en 1935).
Mendes da Costa heeft ook architecturaal beeldhouwwerk ontworpen, o.a. voor gebouwen van de architecten A.J. Kropholler, J.F. Staal en K.P.C. de Bazel, waarin invloed is te zien van Egyptische en Assyrische kunst. Ook sneed hij ornamenten aan meubels van H.P. Berlage voor diens beursgebouw in Amsterdam. Voor de verzamelaarster mevrouw H. Kröller-Müller, die verscheidene kleine beeldjes van hem bezat, ontwierp hij twee monumentale werken, ter plaatsing in Park de Hoge Veluwe waar zij en haar man een buitenverblijf hadden (het monument voor Generaal Rudolf Christiaan de Wet, 1915, en De Raadsman, 1924). Vanaf 1927 werkte Mendes da Costa aan het monument Levensgang, waarin hij de loop van het leven van geboorte tot ouderdom symbolisch wilde uitbeelden. Dit werk is echter onvoltooid gebleven.
Mendes da Costa heeft diverse privéleerlingen gehad, onder wie Bertha thoe Schwartzenberg, en was van 1888-1902 leraar boetseren aan de Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkende Stand te Amsterdam (waar hij o.a. Tjipke Visser les gaf). Hij heeft veel invloed uitgeoefend op jongere kunstenaars en samen met zijn vriend Zijl de Nederlandse beeldhouwkunst aan het begin van de 20ste eeuw een belangrijke impuls tot vernieuwing gegeven. Zijn werk, dat zwaar gestileerd is en waarin een grote nadruk ligt op lineariteit, heeft een sterk symbolistische inslag.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.