(Hoogebeintum 1877 - 1955 Amersfoort)
Al van jongs af aan voelde Nieweg zich voorbestemd om in de voetsporen te treden van zijn vader die dominee was. Hij tekende echter ook graag en mocht daarom tijdens zijn gymnasiumtijd in Groningen lessen volgen op Academie Minerva. Tijdens zijn studie theologie, ook in Groningen (1897-1902), maakte hij kennis met H.P. Bremmer, die regelmatig naar de stad kwam om er zijn cursussen in de ‘Practische Aesthetica’ te geven (zie blz. 00) en hij werd al gauw een enthousiast toehoorder. Na zijn afstuderen deed hij nog enige jaren onderzoek naar de denkbeelden van de anglicaanse theoloog F.W. Robertson en promoveerde op dit onderwerp in 1905. In datzelfde jaar trouwde hij en vestigde zich in Ter Apel, zijn eerste standplaats als dominee. Hij was ondertussen in zijn vrije tijd steeds blijven tekenen en liet in 1907 voor het eerst iets van zijn werk aan Bremmer zien. Deze vond dat hij duidelijk talent had en moedigde hem aan om door te gaan. Na eerst nog vier jaar in Winsum te hebben gestaan, werd hij in 1912 predikant in Spankeren (gemeente Rheden). Hier maakte hij kennis met de schilder en criticus Just Havelaar, wiens ouders in de buurt woonden. Hij ging veel met Havelaar buiten schilderen en raakte dik met hem bevriend. Ook hun beider echtgenotes konden het spoedig goed met elkaar vinden.
In 1914 besloot Nieweg, na lang te hebben getwijfeld, definitief voor het kunstenaarschap te kiezen, mede op aanraden van Havelaar. Hij verhuisde naar Heemstede, waar ook Havelaar was gaan wonen, en ging zich nu onder diens begeleiding full-time op het schilderen toeleggen. Bremmer bleef hem overigens eveneens raad geven. In 1917 werd hij lid van de Haarlemse kunstenaarsvereniging ‘Kunst Zij Ons Doel’ en het jaar daarop had hij zijn eerste solo-expositie in Rotterdam. Hij raakte nu ook bevriend met andere kunstenaars uit de kring rond Bremmer, onder wie Dirk Nijland, J.A. Zandleven en Charley Toorop, met wie hij geregeld in groepsverband ging exposeren. In 1918 verhuisde Havelaar naar Amersfoort en Nieweg volgde hem een jaar later. Samen behoorden ze in 1922 tot de oprichters van Amersfoortse Kunstkring, die onder meer geregeld tentoonstellingen ging organiseren, waaronder in 1926 een soloexpositie van Nieweg zelf. Ook elders exposeerde hij in de jaren ’20 met groeiend succes, zowel solo als in groepsverband. Vooral zijn wintergezichten, die een ware specialiteit van hem werden, oogstten veel waardering. In 1926 behoorde hij, samen met o.a. Nijland en Toorop, tot de oprichters van ‘De Brug’, een kunstenaarsvereniging die een voor een breed publiek toegankelijk realisme voorstond. Dat hij in 1927 begon te lithograferen kwam eveneens voort uit de behoefte een breder publiek te bereiken.
Met het uitbreken van de oorlog kwam vrij abrupt een einde aan het voorspoedige verloop van Niewegs kunstenaarsloopbaan. Hij weigerde in 1941 lid te worden van de Kultuurkamer en kon niet meer tentoonstellen. In plaats daarvan werd hij weer actief als dominee en raakte betrokken bij het verzet. Na de bevrijding toog hij weer vol goede moed aan het schilderen, maar het artistiek klimaat in Nederland veranderde nu sterk en toen hij tien jaar later overleed bestond er buiten Amersfoort nog maar weinig belangstelling voor zijn werk.
Niewegs oeuvre, dat qua onderwerpskeuze blijk geeft van een brede belangstelling, wordt gekenmerkt door een nogal grijzig koloriet en een beheerst pointillisme. Soms is zijn werkwijze wat losser en dan is de invloed van Van Gogh onmiskenbaar. Wanneer hij niet zo op dreef was bleef hij vaak steken in een enigszins naïeve droogheid (een euvel waar het werk van meer Bremmer-adepten aan lijdt), maar in zijn beste werken heeft hij een dromerig, soms licht surrealistisch effect weten te bereiken, dat de beschouwer tot aandachtig kijken uitnodigt.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.