(Koog aan de Zaan 1876 – 1964 Amsterdam)
Félicien Bobeldijk werd in 1876 geboren in Koog aan de Zaan. Hij toonde al op jonge leeftijd interesse in de schilderkunst – in zijn geboorteplaats volgde hij reeds teken- en schilderlessen. Op dertienjarige leeftijd verruilde hij de Zaanstreek voor Amsterdam, waar hij onderwijs genoot aan de Kunstnijverheidsschool Quellinus. In 1892 ging hij naar de Rijksschool voor Kunstnijverheid en het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs. Maar de toegepaste kunst trok hem niet genoeg, zijn hart lag in de vrije schilderkunst. In 1896 stapte hij over naar de Rijksakademie van Beeldende Kunsten, om daar tot kunstschilder opgeleid te worden. Hij bleef daar student tot 1897. Tijdens zijn opleidingen kwam hij in contact met de jonge generatie moderne kunstenaars, waaronder Willem Witsen, die in de vroege twintigste eeuw zijn portret schilderde (afb. a).
Na zijn opleiding bleef Bobeldijk enkele jaren werkzaam in Amsterdam. Hij legde zich in eerste instantie toe op het stadsgezicht. Na enkele jaren maakte hij een ommezwaai naar sobere boereninterieurs, totdat hij ‘tot de conclusie kwam, dat Neuhuys en Kever dit onderwerp al geheel hadden uitgezegd’. Zijn artistieke zoektocht leidde hem naar de Zaanstreek, waar hij de mensen en omgeving van zijn jeugd schilderde.
In 1912 keerde hij, met zijn echtgenote Johanna Carbaat (1879-1941) definitief terug naar Amsterdam. Daar maakte hij uiteindelijk carrière als portretschilder – hoewel hij ook stadsgezichten bleef schilderen (afb. b). Voor De Amsterdammer vervaardigde hij in 1915 en 1916 een serie lithografische kunstenaarsportretten getiteld ‘Nederlandsche Schilders’. Onder hen zijn onder meer George Hendrik Breitner (afb. c), Isaac Israels en Jan Veth.
In zijn late jaren legde Bobeldijk zich toe op het schilderen van bloemstukken (afb. d). Naast zijn werkzaamheden als schilder en prentmaker schreef Bobeldijk bijtijds ook artikelen. In 1932 pende hij bijvoorbeeld de inleiding voor de catalogus bij de Tentoonstelling van Amsterdamsche Stadsgezichten 1632-1932, bij Arti et Amicitiae. Sinds 1929 fungeerde hij als bestuurslid van deze vereniging. Ook was hij lid van Pulchri Studio en de Nederlandsche Kunstkring in Den Haag, alsmede de Vereeniging Sint Lucas en de Maatschappij Rembrandt in Amsterdam. Koog aan de Zaan bleef hem fascineren; nog in 1934 publiceerde hij Jeugd-prentjes, een reeks geschreven vignetten met illustraties van eigen hand.
Bobeldijks oeuvre kent een variëteit in genres, maar hij schilderde voornamelijk stadsgezichten, portretten en bloemstukken. Zijn werk wordt gekenmerkt door een losse, impressionistische toets. Zijn kunst werd indertijd aangekocht door grote kunstverzamelaars, waaronder Christiaan Pieter van Eeghen (1880-1968) en Johannes Esser (1877-1946). Bovendien won hij met zijn werk verschillende onderscheidingen, waaronder in 1900 de Willink van Collen-Prijs en de St. Lucasprijs in 1932.
Zijn werk geniet op dit moment geen grote bekendheid, maar is onder meer te vinden in de collecties van Groninger Museum en Amsterdam Museum. Ook zijn prentkunst bevindt zich in verschillende Nederlandse musea. Tijdens zijn leven werden er enkele solotentoonstellingen aan Bobeldijks werk gewijd, met als bekroning de ‘Eeretentoonstelling’ in het Stedelijk Museum te Amsterdam in 1939.
Auteur: Nina Reid