(Rotterdam 1857 - 1923 Amsterdam)
Breitner, wiens vader graanhandelaar was, werkte na de lagere school enige tijd op kantoor, terwijl hij daarnaast tekenles kreeg van C. Neurdenberg (1817-1906). In 1876 stemde zijn vader erin toe dat hij naar de academie in Den Haag ging, die hij echter in 1880 alweer verliet. Hij had ondertussen al in 1877 zijn MO-akte behaald en verdiende wat bij door les te geven aan de tekenschool van het Leidse genootschap ‘Ars Aemula Natura’. In Den Haag, waar hij lid werd van Pulchri Studio, tekende hij veel buiten op straat, vaak in gezelschap van Vincent van Gogh, met wie hij bevriend was geraakt. Breitners grote talent werd al gauw onderkend door de oudere meesters van de Haagse School. Zo vroeg H.W. Mesdag hem om mee te werken aan zijn panorama-schildering van het uitzicht vanaf een duintop bij Scheveningen over dit dorp en het strand (het Panorama Mesdag, 1880-81) en mocht hij een jaar onder de hoede van Willem Maris op diens atelier werken. Veel succes had Breitner met zijn vrij forse doeken van huzaren op manoeuvre, maar daarnaast schilderde hij in deze jaren ook boerentaferelen en landschappen, waarvoor hij o.a. naar Noord-Brabant en Drenthe trok. In 1884 verbleef hij enige tijd in Parijs, waar hij werkte op het atelier van F. Cormon (waar Van Gogh in 1886 ook enkele maanden zou werken).
Toch voelde Breitner zich hierna nog steeds niet volleerd. Daarom verhuisde hij in 1886 naar Amsterdam, waar hij zich, dankzij een Koninklijke Subsidie voor een jaar in kon schrijven aan de Rijksakademie. In 1887 kreeg hij opnieuw een Koninklijke Subsidie en werd bovendien een van zijn huzarenschilderijen aangekocht door het Rijk. Dat betekende een grote morele steun en gaf hem veel aanzien onder jongere collega’s uit de kring van de Tachtigers. Voor hen werd hij dè voorman van het opkomende impressionisme in Nederland, dat vooral in en om Amsterdam haar aanhangers had.
Ondanks het succes van zijn militaire taferelen ging Breitner zich nu toeleggen op het schilderen van stadsgezichten en straatscènes. Hij was daarbij niet in de eerste plaats geïnteresseerd in het vastleggen van de oude pittoreske architectuur, maar koos vooral het hectische leven op straat tot onderwerp. Niet alleen gaf hij het drukke verkeer in de straten en langs de grachten in het centrum weer, maar ook de bouwactiviteiten aan de rand van de – snel uitbreidende – hoofdstad. Hij ontwikkelde daarbij zijn definitieve stijl, die gekenmerkt wordt door een brede en losse, maar altijd trefzekere penseelvoering en een vrij gedempt koloriet waarin bruine en rode tinten overheersen. Al waren stadsgezichten zijn specialiteit bij uitstek, hij schilderde daarnaast ook geregeld portretten, naakten en figuurstukken (bekende voorbeelden van die laatste categorie zijn de interieurs met model Geesje in een rode kimono uit 1893). Vanaf circa 1890 was Breitner tevens een enthousiast fotograaf. Hij maakte zijn foto’s in de eerste plaats om motieven voor zijn schilderijen vast te leggen, maar ontwikkelde daarbij zo’n originele visie dat hij tegenwoordig tot de belangrijkste Nederlandse fotografen uit de 19de eeuw wordt gerekend.
Rond 1900 stond Breiter op het toppunt van zijn roem, die bevestigd werd door een grote overzichtstentoonstelling in 1901 bij Arti et Amicitiae (waarvan hij sinds 1889 stemhebbend lid was). In 1903 kocht hij een villa in Aerdenhout. Vanaf dat moment begon het tij echter te keren; hij kon de grote vraag naar zijn werk niet meer goed bijhouden en ging zich steeds meer herhalen. Door een verslechterende gezondheid liep zijn productiviteit bovendien sterk terug. In 1906 moest hij zijn villa alweer verkopen en ging hij weer in Amsterdam wonen, maar ook daar kon hij niet meer op zijn vroegere niveau terugkeren. Aan het eind van zijn leven was hij zelfs aangewezen op de financiële steun van een aantal oude vrienden en bewonderaars. De schilderijen uit zijn goede tijd hingen ondertussen al in musea in heel Nederland en hangen daar nog steeds; de publieke waardering voor Breitners werk is tegenwoordig hoger dan ooit en het wachten is op het moment dat hij ook internationaal erkend zal worden als een van de grote meesters van het impressionisme buiten Frankrijk.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.