(Zijpe 1881- 1972 Laren)
Bronner, wiens vader huisschilder was, werkte vanaf zijn veertiende jaar in verschillende beeldhouwers- en schilderswerkplaatsen in Haarlem, in welke stad hij ook de avondlessen aan de Kunstnijverheidsschool volgde (1894-1897). Tussen 1907 en 1912 studeerde hij aan de Rijksakademie in Amsterdam onder Bart van Hove, samen met o.a. Hildo Krop. In 1912 bezocht hij Parijs, waar het werk van Auguste Rodin veel indruk op hem maakte.
Bronners reputatie werd in 1914 in één keer gevestigd dankzij zijn winnende inzending op de prijsvraag voor een ontwerp voor een Hildebrand-monument in Haarlem. Aanleiding tot de prijsvraag was de honderdste geboortedag van Nicolaas Beets, auteur van het bekende en veelgelezen boek Camera Obscura (geschreven onder het pseudoniem ‘Hildebrand). Bronners ontwerp bestaat uit een achtkantige vijver met op de hoeken van het muurtje eromheen acht personages uit het boek, die van enige afstand bekeken worden door de figuur van de verteller (Beets/Hildebrand zelf). Deze architecturale opzet, waarin gebroken werd met de traditionele vorm van een standbeeld, maakte onder meer veel indruk op de hoogleraar-directeur van de Rijkskademie, Antoon Derkinderen, en deze zorgde ervoor dat Bronner nog datzelfde jaar werd benoemd tot hoogleraar beeldhouwen aan deze academie, als opvolger van Van Hove die kort daarvoor overleden was.
Uitwerking en plaatsing van het monument duurden daarna nog bijna vijftig jaar en in deze periode werd de vorm van de beelden steeds soberder en gestileerder. In 1948 waren de definitieve modellen uiteindelijk gereed, maar pas in 1962 kon het monument in de Haarlemmerhout worden onthuld. Omdat de kalkstenen beelden herhaaldelijk beschadigd werden en bovendien niet zo goed bestand bleken te zijn tegen de wind uit zee, zijn ze in 1986 vervangen door kopieën van kunststeen (een soort kunsthars). De originele beelden staan sinds 1990 opgesteld in de tuin van Museum ’t Nijenhuis te Heino.
Bronners vrij kleine oeuvre omvat verder voornamelijk kleinplastiek, portretbustes en enkele penningen. Door zijn hoogleraarschap aan de academie, waaraan hij tot 1947 verbonden bleef – hij leidde er ruim 140 beeldhouwers op, waarvan vele later zeer bekend zouden worden – had hij maar weinig tijd voor zijn eigen werk. Zijn betekenis ligt dan ook in de eerste plaats in zijn grote invloed op zijn leerlingen, die hij vooral heeft geleerd om in volumes te denken en om zelf in de steen te hakken, ‘en taille directe’.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.