(Amsterdam 1860 - 1923 Amsterdam)
Witsen, die afkomstig was uit een gegoede Amsterdamse patriciërsfamilie, kreeg zijn opleiding aan de Rijksakademie (1876-84, met onderbrekingen). In 1881 bezocht hij enige maanden de academie van Antwerpen. Op de Rijksakademie raakte hij bevriend met diverse medestudenten, onder wie Antoon Derkinderen, Willem Tholen, Jan Toorop, Maurits van der Valk en Jan Veth. Samen met zijn vrienden kwam hij in deze periode in contact met jonge dichters en schrijvers als Willem Kloos, Frederik van Eeden en Albert Verwey, die in 1885 het tijdschrift De Nieuwe Gids oprichtten. Samen met Van der Valk en Veth ging hij hierin kunstkritieken schrijven. Al vroeg manifesteerde hij zich als een vaardig organisator. Zo richtte hij in 1880 met medestudenten (onder wie Derkinderen, Van der Valk en Johan Braakensiek) de kunstenaarsvereniging Sint Lucas op, om niet alleen te zijn aangewezen op Arti et Amicitiae. Hier heerste immers een nogal behoudend artistiek klimaat, al kreeg hij er in 1885 wel een premie uit het Willink van Collen-fonds. In datzelfde jaar was hij, samen met Derkinderen en Veth, oprichter van de Nederlandsche Etsclub, waarvan hij penningmeester werd. Etsen zou voor hem al gauw even belangrijk worden als schilderen.
Na een verblijf van enkele jaren in Londen vestigde hij zich in 1891 in Amsterdam in een huis aan het Oosterpark. Dit huis werd al spoedig een ontmoetingsplaats voor zijn vele schilderende en schrijvende vrienden, die hij tevens geregeld meenam naar het landgoed van zijn ouders in de buurt van Baarn: ‘Ewijkshoeve’. Zo ging hij nu eenzelfde centrale rol voor de Tachtigers vervullen als Van der Valk dat rond 1885 had gedaan. In 1892 was Witsen bijvoorbeeld gastheer van de Franse dichter Paul Verlaine, die dat jaar een paar lezingen in Nederland hield. In 1893 trouwde hij met Betsy van Vloten, wier twee zusters getrouwd waren met Verwey en Van Eeden en in 1894 verhuisde hij met haar naar Ede. Het huis in Amsterdam liet hij ondertussen gebruiken door vrienden, onder wie een tijdlang Isaac Israels. In 1904, nadat hij gescheiden was, trok hij er zelf weer in om er voor de rest van zijn leven met zijn tweede echtgenote te blijven wonen. Wel maakte hij nog enige lange reizen naar o.a. San Francisco (1914) en Nederlands-Indië (1920/21).
Witsens oeuvre omvat voornamelijk stadsgezichten, merendeels van Amsterdam. Samen met George Breitner, met wie hij goed bevriend was, geldt hij onbetwist als de meest vooraanstaande Nederlandse stadsgezichtenschilder van zijn tijd. Terwijl Breitner echter vooral het drukke, hectische leven op straat weergaf met vaak ‘snapshot-achtige’ beelduitsneden, nam Witsen bij voorkeur stillere plekken tot onderwerp, die hij weergaf in rustige, uitgewogen composities. Zijn manier van schilderen is bovendien veel doorwerkter en zijn kleurgebruik veel gedempter dan van Breitner. Eenzelfde doorwerktheid en rust kenmerken ook zijn etsen, die een gelijkwaardig bestanddeel van zijn oeuvre uitmaken en die hem door hun technische kwaliteit een grote reputatie als grafisch kunstenaar hebben bezorgd.
Naast stadsgezichten heeft Witsen echter ook geregeld landschappen en taferelen met werkende mensen vastgelegd, vooral in de jaren dat hij in Ede woonde, en verder af en toe portretten gemaakt, hoofdzakelijk van familieleden en vrienden. Daarnaast was hij, net als Breitner, een enthousiast fotograaf; wellicht heeft hij het fotograferen van zijn vriend geleerd. In tegenstelling tot deze heeft hij zijn foto’s echter slechts incidenteel als voorbeeld voor schilderijen of etsen gebruikt. Op de meeste foto’s staan verwanten en kennissen afgebeeld; dankzij hem bestaan er van de meeste vertegenwoordigers van de Beweging van Tachtig prachtige portretfoto’s.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.