(Doesburg 1841 - 1930 Laag Keppel)
Colenbrander, die de zoon was van een commissionair in effecten, begon zijn loopbaan als bouwkundige. Over zijn opleiding is weinig bekend. Hij kreeg vermoedelijk zijn eerste tekenlessen van de Doesburgse gemeentearchitect en assisteerde daarna enige jaren de Arnhemse bouwmeester L.H. Eberson. Vervolgens werkte hij een aantal jaren in Parijs. Van groter belang dan de werkervaring die hij daar opdeed zullen de indrukken zijn geweest die de Parijse Wereldtentoonsteling van 1867 op hem maakte. Hier maakte hij kennis met kunstwerken uit het Nabije Oosten en Japan, waardoor hij blijvend werd beïnvloed.
Wanneer Colenbrander naar Nederland terugkeerde is niet precies bekend, maar vanaf 1876 woonde hij in Den Haag, waar hij werkzaam was als bouwkundig tekenaar. Ondertussen was hij zich voor ceramiek gaan interesseren en had hij hiervoor een aantal ontwerpen gemaakt. Die trokken blijkbaar enige aandacht, want in 1884 werd hij uitgenodigd om als hoofdontwerper in dienst te treden bij de kort tevoren opgerichte ceramiekfabriek ‘Rozenburg’. Voor deze fabriek ging hij voornamelijk siervazen ontwerpen, die meteen zeer opvielen door hun barokke modellen en hun gedurfde, bonte decoraties met tot bijna abstracte vormen gestileerde bloem- en plantmotieven. Hij zou slechts tot 1889 aan de fabriek verbonden blijven, maar dankzij zijn revolutionaire ontwerpen was de naam ‘Rozenburg’ daarna definitief een begrip geworden in de Nederlandse kunstwereld.
Na zich enige tijd met het het illustreren van boeken en tijdschriften en met het ontwerpen van interieurs te hebben beziggehouden ging Colenbrander vanaf 1895 met veel succes tapijten ontwerpen voor de Amersfoortsche Tapijtfabriek. Ook deze ontwerpen worden gekenmerkt door grillige, vrijwel abstracte patronen in heldere kleuren, die ondertussen zijn handelsmerk waren geworden. De fabriek werd in 1901 overgenomen door de Deventer Tapijtfabriek, die op zijn beurt in 1919 zou opgaan in de Koninklijke Verenigde Tapijtfabrieken (KVT). In 1912 keerde Colenbrander, die inmiddels niet meer in Den Haag woonde maar zich na enige omzwervingen in Arnhem had gevestigd, terug naar de ceramiekindustrie en ging werken voor de aardewerkfabriek ‘Zuid-Holland’ in Gouda. Na slechts één jaar verbrak hij echter de banden met dit bedrijf alweer. Pas in 1921, op 80-jarige leeftijd, zou hij aan zijn volgende en laatste ceramiekavontuur beginnen, en wel in Arnhem bij de fabriek ‘Ram’. Van deze fabriek was hij zelf een van de oprichters, samen met enkele Arnhemse zakenlieden en met financiële steun van o.a. Jan Toorop, Willem van Konijnenburg en C.A. Lion Cachet. Colenbranders werk voor Ram – opnieuw voornamelijk siervazen – is wat rustiger van kleur en wat soberder van vorm dan zijn vroegere werk, maar sluit daar toch duidelijk op aan. Opnieuw hadden zijn ontwerpen veel succes; zo kreeg de inzending van Ram op de prestigieuze ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes’ te Parijs in 1925 een gouden medaille.
Dat jaar was overigens het laatste waarin Colenbrander nog volop actief was. De ouderdom begon zich te doen gelden en andere ontwerpers (onder wie Lion Cachet en N.H. van Lerven) namen het nu van hem over en breidden het assortiment van de fabriek verder uit. Ram wist de economische crisis van 1929 te doorstaan, maar in 1934 moest de fabriek tenslotte toch worden opgeheven. Colenbrander was ondertussen op 88-jarige leeftijd overleden; hij zou de (kunst)geschiedenis ingaan als een van de meest originele ontwerpers uit de Nederlandse Art Nouveau en Art Deco.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.