Bosch, Jacob Pieter (Jac.) van den

(Amsterdam 1868 - 1948 Haarlem)


Van den Bosch, wiens vader boekhandelaar was, kreeg zijn opleiding op de Teekenschool voor Kunstambachten (1884/85), de Quellinusschool (1885-88) en de Rijksschool voor Kunstnijverheid (1888-1890), allen te Amsterdam. Na zijn opleiding werkte hij enige jaren zelfstandig als decoratieschilder en als ontwerper van meubelen en tegels en raakte daardoor betrokken bij enkele bouwprojecten van H.P. Berlage, met wie hij goed bevriend werd. Samen met o.a. Berlage en W.C. Hoeker richtte hij in 1900 in Amsterdam de coöperatieve woninginrichtingsfirma ’t Binnenhuis op, waarvan hij onderdirecteur werd, belast met de dagelijkse leiding.

a. Twee bij elkaar horende interieurontwerpen (schouw en lambrisering, salonmeubel). 1897; potlood, O.I. inkt en aquarel, 32,5 x 26,5 (2x).
Medewerkers waren o.a. K.P.C. de Bazel, Jan Eisenloeffel, Harm Ellens, Samuel Jessurun de Mesquita, J.L.M. Lauweriks, Chris Lebeau, Joseph Mendes da Costa, Willem Penaat, Frans Zwollo en Lambertus Zijl. Nadat de meeste deelnemers in 1901 alweer uit de coöperatie waren getreden, omdat zij vonden dat de directieleden teveel opdrachten voor zichzelf hielden, zetten Van den Bosch en Berlage ’t Binnenhuis samen voort en maakten er al gauw een van de meest toonaangevende Nederlandse firma’s op het gebied van de interieurarchitectuur van. Inzendingen van de firma naar belangrijke kunstnijverheidstentoonstellingen (o.a. in Kopenhagen 1904, Milaan 1906, Londen 1912) hadden veel succes; op de Wereldtentoonstelling te Brussel in 1910 kreeg een ameublement van Van den Bosch zelfs een gouden medaille.

b. Buffetkast, 1913; eikenhout ingelegd met ebbenhout, 210 x 128 x 33.

Toen Berlage in 1913 naar Den Haag verhuisde om exclusief voor de familie Kröller-Müller te gaan werken, werd Van den Bosch de enige directeur en hoofdontwerper van ’t Binnenhuis. Naast meubels en tegels ontwierp hij klokken, lampen, kachels, gebruiksvoorwerpen van metaal en ceramiek, tapijten en enkele glas-in-lood-ramen. Tevens staan er een paar woonhuizen op zijn naam. Verder was hij zeer actief binnen de VANK, waarvan hij in 1904 mede-oprichter was en waarin hij meerdere functies vervulde (hij was o.a. voorzitter van 1908 tot 1912), en hij schreef regelmatig over meubels en interieurkunst in diverse bladen.

c. Tapijt ‘Gouden regen’, 1925; wol, ca. 490 x 300.

In de loop van de jaren ’20 ging het langzamerhand bergafwaarts met ’t Binnenhuis. Wel werd nog deelgenomen aan de ‘Exposition des Arts Décoratifs et Industriels Modernes’ te Parijs in 1925, maar in 1929 moest de firma tenslotte worden opgeheven. Daarna legde Van den Bosch zich vooral toe op het schilderen en het vervaardigen van houtsnedes. Ook maakte hij in de jaren ’30 uit eigen beweging enkele visionaire ontwerpen voor grote openbare gebouwen (o.a. voor een nieuw stadhuis van Amsterdam), die echter niet werden uitgevoerd.

d. Buffet, ca. 1929; mahoniehouut, 124 x 200 x 72.

Van den Bosch is een van de meest vooraanstaande Nederlandse binnenhuisarchitecten uit het begin van deze eeuw geweest. Zijn strakke en sober gedecoreerde meubels en gebruiksvoorwerpen uit de periode ca. 1900-1915, die veelal zijn ontworpen op basis van een geometrisch systeem, zijn samen met die van Berlage en Penaat toonaangevend geweest binnen de ‘constructieve’ richting. Zijn latere werk, dat gekenmerkt wordt door rondere vormen en een wat rijkere ornamentiek, sluit qua vormgeving aan bij de Amsterdamse School.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
bcd. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel