Zwollo sr., Frans

(Amsterdam 1872 - 1945 Amstelveen)

a. Wierookbrander (ca. 1920), bakje (ca. 1905), vaas (ca. 1915/10) en theedoosje (ca. 1900); verguld koper (de wierookbrander) en messing, hoogte vaas 20.

Net als zijn oudere broer Maarten, werd Zwollo door zijn vader met de eerste beginselen van het vak vertrouwd gemaakt. Daarna bezocht hij in Amsterdam de Teekensschool voor Kunstambachten en de Quellinusschool en leerde daarnaast in de praktijk ciseleren bij de edelsmid Frans Wildering. In 1888 stapte hij over naar de firma Bonebakker, waar zijn vader werkte. In 1892 vertrok hij naar Brussel waar hij korte tijd bij de firma Delheid Frères werkte en bezocht aansluitend Parijs. Na zijn terugkeer vestigde hij zich als zelfstandig edelsmid in Amsterdam, waar hij o.a. opdrachten voor Bonebakker uitvoerde. In 1895 trad hij samen met zijn broer Maarten in dienst bij de zilverfabriek van J.M. van Kempen & Zonen in Voorschoten, waar hij ciseleur werd, maar het jaar daarop ging hij weer zelfstandig in Amsterdam werken, waar hij behalve voor Bonebakker ook af en toe wat voor de firma Hoeker & Zoon deed. In 1897 werd hij benoemd tot docent metaalbewerking aan de Kunstnijverheidsschool in Haarlem. Hier raakte hij bevriend met mededocent K.P.C. de Bazel, die hem in aanraking bracht met de theosofie. Hij werd een overtuigd aanhanger van deze levensbeschouwing en volgde enige tijd de door De Bazel en diens vriend en compagnon J.L.M. Lauweriks opgezette Vahânacursus. Ook ging hij werken voor hun atelier voor interieurkunst, waaraan hij o.a. meubelbeslag leverde. In 1900 werden ze gedrieën medewerker van de coöperatieve interieurinrichtingsfirma ’t Binnenhuis, maar net als de meeste andere betrokken kunstenaars verlieten ze deze firma alweer in 1901.

b. Sierschotel en flesvormige vaas, 1915 ven ca. 1920; gehamerd messing, ∅ 26 en gehamerd tombak met zilveren randje, hoogte 31,5 (de vaas geschenk van de Stichting Beringer-Hazewinkel).

In 1902 had Zwollo voor het eerst internationaal succes; hij won een gouden medaille met een zilveren fruitschaal op de belangrijke ‘Eerste Internationale Tentoonstelling voor Decoratieve Kunst’ in Turijn. Het aantal opdrachten nam hierna snel toe en daarom nam hij in 1907 ontslag als leraar in Haarlem. Toch ging hij in 1910 alweer in op het aanbod van Lauweriks om onder diens leiding in Hagen (Duitsland) les te komen geven aan een nieuw opleidingsinstituut voor de bijscholing van teken- en handvaardigheidsdocenten. Zijn beslissing zal ongetwijfeld positief beïnvloed zijn door het feit dat hij tevens chef van de werkplaats van de ‘Hagener Silberschmiede’ kon worden (waarvan Lauweriks artistiek leider werd; zie ook afb. 00). Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog duurde Zwollo’s verblijf in Hagen echter korter dan bedoeld. Hij keerde in 1914 terug naar Nederland, waar hij docent werd aan de academie in Den Haag, die met ingang van dat jaar een afdeling voor kunstnijverheid kreeg. Aan deze academie zou hij tot 1931 verbonden blijven (en er o.a. Willem Valk en zijn zoon Frans jr. opleiden). Daarnaast werd hij in Den Haag lid van Arti et Industria en opende er een eigen atelier, waar Frans jr. hem ging assisteren. Hier voerde hij o.a. meerdere opdrachten voor Hélène Kröller-Müller uit. In 1925 kreeg hij opnieuw een gouden medaille, nu voor zijn inzending naar de spraakmakende ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes’ te Parijs. In 1935 nam hij tenslotte voor de laatste maal een docentschap aan, zij het slechts voor korte tijd, aan de Vakschool voor Goud- en Zilversmeden in Schoonhoven. Na zijn pensionering ging hij in 1937 in Amstelveen wonen, waar hij niet veel belangrijks meer heeft gemaakt.
Zwollo, die een omvangrijk oeuvre van vooral kleinere sier- en gebruiksvoorwerpen heeft nagelaten, is onbetwist een van de meest vooraanstaande Nederlandse edelsmeden en metaalontwerpers van zijn tijd geweest. Samen met Jan Eisenloeffel (die hij goed kende, o.a. via de VANK waarvan hij vanaf de oprichting in 1904 lid was) heeft hij grote invloed uitgeoefend op de metaalkunst uit het begin van de 20ste eeuw. Terwijl Eisenloeffel vooral bekend is geworden door de soberheid van zijn ontwerpen, heeft Zwollo het decoratieve element in zijn vormgeving nooit zo streng onderdrukt. Zijn ornamentiek, die in het begin vaak aan de natuur ontleend was maar na ca. 1910 een steeds abstracter karakter kreeg, is echter altijd in de totale vorm geïntegreerd en daarmee is zijn werk in wezen net zo vernieuwend als dat van zijn collega.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. JAV Studio’s, Assen