(Amsterdam 1868 - 1944 Auschwitz)
Jessurun de Mesquita werd geboren als zoon van een leraar klassieke talen en Hebreeuws. Zelf had hij geen intellectuele ambities en daarom werd hij na de lagere school eerst enige jaren leerling-tekenaar op een architectenbureau. Daarna bezocht hij de Rijksnormaalschool en volgde daarnaast ook nog enige lessen aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid. In 1889 behaalde hij zijn MO-akte. Hij voelde zich toen echter nog niet volleerd genoeg en nam daarom enige tijd tekenles bij Maurits van der Valk, die hem ook de etstechniek bijbracht. Zelf leerde hij zich het maken van houtsnedes. Op aanraden van C.A. Lion Cachet, die hij via de beeldhouwer Joseph Mendes da Costa (een neef van hem) had leren kennen, ging hij vervolgens batikken en textiel bedrukken met houtblokken. De resultaten hiervan bood hij vanaf 1900 te koop aan via de woninginrichtingsfirma ’t Binnenhuis. Samen met de meeste andere medewerkers verliet hij deze firma alweer in 1901, uit onvrede over het beleid van de directie, waarna hij in 1903, samen met onder meer Jan Eisenloeffel, Willem Penaat en Chris Lebeau, een nieuwe firma oprichtte: De Woning. Inmiddels was hij in 1902 tot leraar aan de Kunstnijverheidsschool in Haarlem benoemd, waaraan hij tot 1926 verbonden zou blijven (van 1919 tot 1922 zou de later wereldberoemd geworden graficus Maurits Escher hier een van zijn leerlingen zijn).
Nadat hij rond 1905 grotendeels met batikken en het bedrukken van stof was opgehouden, ging Jessurun de Mesquita zich toeleggen op de prentkunst. Vooral in zijn houtsneden bereikte hij al spoedig een groot meesterschap; als weinig anderen wist hij de specifieke mogelijkheden van deze techniek uit te buiten. Hij gaf zijn onderwerpen, waaronder figuurstudies, naakten, (zelf)portretten, dieren en bloemstillevens, graag weer op bladen van een flink formaat, waardoor de sobere, gestileerde vormen en het ritmische lijnenspel extra benadrukt werden. In zijn etsen en litho’s (die hij pas later ging maken) wordt op een vergelijkbare manier het accent op de hoofdlijnen gelegd.
Een onderdeel van Jessuruns oeuvre van geheel andere aard is het zogenoemde ‘sensitivistische’ werk, waarin karikaturaal vervormde figuren in moeilijk te duiden, droomachtige situaties zijn weergegeven. Hij tekende deze surrealistisch aandoende taferelen al vanaf 1889, maar trad er pas in 1904 mee naar buiten, door middel van een album met 30 reproducties, dat verscheidene critici hevig intrigeerde. In 1915 publiceerde hij nogmaals een dergelijke serie, nu in de vorm van een map met 10 litho’s, en tweemaal, in 1925 en in 1934, werd een hele aflevering van Wendingen aan zijn werk gewijd, waarbij veel ruimte voor de sensitivistische tekeningen werd ingeruimd.
Dit laatste bewijst wel dat Jessurun de Mesquita onder collega’s zeer werd gewaardeerd, hetgeen ook tot uiting komt in de prominente positie die hij innam binnen de Vereeniging tot Bevordering der Grafische Kunst, waarvan hij in 1911 lid werd. Vanaf 1917 was hij bestuurslid van deze vereniging en vanaf 1921 tot 1924 voorzitter. In 1933, toen hij al 65 was, werd hij tenslotte nog voor enige jaren tot lector in de grafische technieken aan de Rijksakademie benoemd. Hij zou daarna echter maar kort van een rustige oude dag kunnen genieten, want de Tweede Wereldoorlog maakte wreed een einde aan zijn loopbaan. Begin 1944 werd hij met vrouw en zoon door de Duitsers opgepakt en naar Auschwitz getransporteerd. Daar werd hij kort na aankomst vergast. Voordat de Duitsers zijn huis leeghaalden wisten enige vrienden, onder wie Escher, het merendeel van het daar aanwezige werk in veiligheid te brengen en veel daarvan is sindsdien in musea terecht gekomen.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.