(Amsterdam 1876 - 1957 Amsterdam)
Eisenloeffel, wiens vader (die handelaar was) al in 1889 overleed, kreeg een praktijkopleiding bij juweliers- en zilverbedrijf Hoeker & Zoon te Amsterdam, waarna hij leerling werd van de Rijksnormaalschool (1892-96). Op instigatie van W.C. Hoeker, een van de directeuren van de firma Hoeker, verbleef hij in 1898 enige maanden in Rusland (in Sint Petersburg en Moskou) om aldaar de email- en niëllo-techniek te bestuderen. Na terugkeer werd hij benoemd tot hoofdontwerper van de metaalwerkplaats van ‘Amstelhoek’, een dochteronderneming van Hoeker & Zoon. Hier ontwikkelde hij, mede geïnspireerd door socialistische sympathieën en door zijn ideaal voorwerpen te ontwerpen die voor een breed publiek betaalbaar waren, zijn karakteristieke sobere, strakke manier van vormgeven, waarmee hij al spoedig zowel in binnen- als buitenland de aandacht trok. Een van zijn meest spectaculaire werkstukken voor Amstelhoek is het liefst 97 delen tellende zilveren tafelgarnituur dat de stad Amsterdam in 1901 aan koningin Wilhelmina schonk ter gelegenheid van haar huwelijk met prins Hendrik von Mecklenburg-Schwerin.
In 1900 werd hij medewerker van de door Hoeker samen met H.P. Berlage en Jac. van den Bosch opgerichte coöperatieve woninginrichtingsfirma ’t Binnenhuis. Eind 1901 verliet hij deze firma echter weer, samen met de meeste andere medewerkers, na onenigheid met de directie. Omdat ’t Binnenhuis toch door hem ontworpen Amstelhoek-producten bleef verkopen, nam hij in 1902 ook bij deze firma ontslag. Na korte tijd en zonder veel succes met enkele andere bij Amstelhoek vertrokken collega’s een eigen firma te hebben gedreven (J.C. Stoffels & Co’), richtte hij in 1903 samen met o.a. Samuel Jessurun de Mesquita, Willem Penaat en Chris Lebeau (ook oud-medewerkers van ’t Binnenhuis) de woninginrichtingsfirma ‘De Woning’ op (opgeheven in 1914). Via deze firma verliep jarenlang de productie en verkoop van vrijwel al zijn werk in onedel metaal. Zijn ontwerpen voor objecten in edel metaal werden vanaf 1905 uitgevoerd in de zilverfabriek van C.J. Begeer in Utrecht.
Inmiddels werd zijn werk ook in Duitsland goed verkocht en daarom werd hij in 1907 door de ‘Vereinigte Werkstätten für Kunst im Handwerk’ uitgenodigd in München te komen werken, als hoofd van de metaalafdeling van deze firma. In januari 1908 vertrok hij naar München, maar hij keerde al in augustus weer terug, uit teleurstelling over de hiërarchische Duitse arbeidsverhoudingen. Kort daarop vestigde hij zich in Blaricum, waar hij zich ging toeleggen op het ontwerpen en in eigen beheer uitvoeren van dure, rijk gedecoreerde en zeer arbeidsintensieve unica (vooral klokken en lampen) voor de aankleding van representatieve ruimten. De luxueuze en vaak complexe vormgeving hiervan contrasteert sterk met de soberheid van zijn vroegere werk. In 1914 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij een groot atelier met showroom inrichtte (eerst aan het Rokin, later aan de Nieuwezijds Voorburgwal).
Behalve metaalwerk (het overgrote deel van zijn oeuvre) heeft Eisenloeffel ook af en toe voorwerpen in andere materialen ontworpen, zoals sieraden, ceramiek (waaronder een serie vazen voor plateelfabriek De Distel te Amsterdam, ca. 1915) en glaswerk (o.a. een drinkservies voor glasfabriek De Kristalunie te Maastricht, 1928). Uit zijn Münchener periode dateren enige marmeren schoorsteenklokken en mozaïekdecoraties. Hij was in 1904 medeoprichter van de VANK en schreef enkele artikelen over kunstnijverheid. Tevens was hij lid van de SDAP, waarvoor zijn vrouw Lide Tilanus jarenlang zitting had in de Amsterdamse gemeenteraad, en hij heeft meerdere malen opdrachten uitgevoerd voor aan deze partij geliëerde vakbonden en andere instellingen. Tijdens zijn leven heeft hij regelmatig en met veel succes deelgenomen aan internationale exposities, zoals de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs (gouden medaille voor de inzending van Hoeker & Zoon), de ‘Internationale Tentoonstelling van Moderne Decoratieve Kunst’ te Turijn in 1902 (gouden medaille), de ‘Louisiana Purchase Exhibition’ in 1906, de Wereldtentoonstelling van 1906 in Milaan, de Wereldtentoonstelling van 1910 in Brussel, de ‘Ideal Home Exhibition’ in 1912 in Londen en de ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industrielles Modernes’ in 1925 in Parijs (gouden medaille). Samen met Berlage, Van den Bosch, Lebeau en Penaat was hij een van de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van de ‘constructieve’ richting.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.