(Amsterdam 1863 - 1928 Zoetermeer of Leiden)
Zwollo was de oudste van vier broers, van wie er drie net als hun vader in de edelsmeedindustrie zouden gaan werken, maar van wie alleen Frans bekendheid heeft verworven. De vierde broer werd lithograaf. Vermoedelijk kreeg Zwollo zijn eerste teken- en boetseerlessen van zijn vader, die chef van het atelier van de gerenommeerde Amsterdamse juweliersfirma Bonebakker was. Van 1880 tot 1884 bezocht hij de Rijksakademie, waar hij o.a. les in boetseren kreeg van Franz Stracké (1849-1919), en van 1885 tot 1889 de Rijksschool voor Kunstnijverheid, waar hij decoratief beeldhouwen leerde van L. Jünger (1856-1914?). Daarna moet hij op freelance-basis voor Bonebakker en Begeer gewerkt hebben om rond 1895 als modelleur in dienst te treden bij de zilverfabriek van J.M. van Kempen & Zonen in Voorschoten. Hier modelleerde hij vooral grotere stukken en plaquettes en penningen. Ook na de fusie van Van Kempen met de firma’s Begeer en Vos in 1919 is hij nog enige tijd in de fabriek in Voorschoten werkzaam gebleven, maar in 1923 vestigde hij zich als zelfstandig edelsmid in Leiden. Het enige architecturale werk dat van hem bekend is, is het beeldhouwwerk uit 1926 aan de gevel en in het interieur van het raadhuis van Voorschoten. Zelfstandig, ‘vrij’ beeldhouwwerk schijnt hij nauwelijks gemaakt te hebben, op enkele portretten van familieleden na. Daaronder bevinden zich een kop en een portretreliëf van zijn zwager Jac. van den Bosch, die directeur was van de bekende interieurinrichtingsfirma ’t Binnenhuis. Verder heeft hij in 1925 de bronzen plaquette vervaardigd, die Van den Bosch kreeg aangeboden ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van deze firma.
De weinige sculpturen die van Zwollo bekend zijn, laten zien dat hij een bekwaam beeldhouwer is geweest, die zijn modellen goed gelijkend weer wist te geven. Hij was lid van de Leidse verenigingen ‘De Kunst om De Kunst’ en ‘De Sphinx’, waarmee hij een enkele maal heeft geëxposeerd, maar verder is hij zelden naar buiten getreden. Hoewel hij leerling van de Rijksakademie was geweest, waar de opleiding primair gericht was op het ‘vrije’ kunstenaarschap, was hij er kennelijk tevreden mee in de anonimiteit van een groot bedrijf op te gaan.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.