Leck, Bart van der

(Utrecht 1876 – 1958 Blaricum)

Bart van der Leck begon op veertienjarige leeftijd als leerling in verschillende glas- en decoratieateliers in Utrecht en Amsterdam. Hij bleef hier tot zijn 23ste werken, maar probeerde zich vanaf zijn achttiende jaar ook verder te ontwikkelen. Als lid van het Utrechtse genootschap Kunstliefde volgde hij modeltekenavonden en in januari 1900 begon hij aan de Kunstnijverheidsschool waar hij de komende jaren les zou krijgen in de schilderkunst. In de zomer van 1901 startte Van der Leck bovendien met een avondcursus tekenen aan de Amsterdamse Rijksakademie van Beeldende Kunsten. Nadat hij in 1904 zijn opleiding afrondde ging hij teken- en schilderlessen geven en werkte hij als kunstnijveraar: zo gaf hij in 1905 samen met architect Piet Klaarhamer (1874-1954) het Hooglied van Salomo uit. Beïnvloed door Vincent van Gogh (1853-1890), George Hendrik Breitner (1857-1923) en Isaac Israels (1865-1934) trok Van der Leck de Amsterdamse Jordaan in om het dagelijks leven van gewone mensen te schetsen.

Charley Toorop (1891-1955), Portretgroep van H.P. Bremmer en zijn vrouw met kunstenaars uit hun tijd, 1936-1938, olieverf op doek. Collectie Kröller-Müller Museum (KM 110.348), c/o Pictoright Amsterdam 2023. [Bart van der Leck is midden onder afgebeeld]
In de zomer van 1906 verloofde Van der Leck zich met Bertha Teerink. Financieel gesteund door Bertha, die tijdens de zes jaar durende verloving als onderwijzeres bleef werken, kon Van der Leck enkele olieverfschilderijen maken. In 1910 en 1911 stuurde hij reproducties van deze schilderijen onder meer naar Hendricus Petrus Bremmer (1871-1956), een gerespecteerd kunstcriticus die naam had gemaakt als ‘kunstpedagoog’. Bremmer sloot in 1912 een overeenkomst met Van der Leck: in ruil voor een vast inkomen ontving Bremmer alle kunstwerken die Van der Leck maakte. De kunstenaar groeide uit tot een van de favorieten van Bremmer, die hem ‘de grootste onder grooten’ noemde.1 Op 18 juli 1912 trouwde Van der Leck met Bertha. Een jaar later werd hun eerste dochter Eleonora geboren, in 1914 en 1919 volgden dochters Hansje en Betsy.

Fotograaf onbekend, Bart van der Leck met Bertha van der Leck-Teerink en hun kinderen Eleonora, Hansje en Betsy van der Leck. Foto en gegevens via Kröller-Müller Museum.

Bremmer deelde de financiële steun voor Van der Leck al snel met Helene Kröller-Müller (1869-1939), voor wie Bremmer als adviseur werkte om een kunstverzameling op te bouwen. Via Helene kwam Van der Leck in 1914 onder contract bij Wm H. Müller & Co, de firma die Helene van haar vader had geërfd. Voor het grote glas-in-loodraam dat hij voor het hoofdkantoor ontwierp, mocht Van der Leck enkele maanden op studiereis naar Spanje en Algerije. Voor de nieuwe villa van de familie Kröller-Müller in Wassenaar kreeg hij de opdracht om een kleurenontwerp voor het interieur te maken. Nadat het werd afgewezen omdat het te modern werd bevonden, liet hij zijn contract met de firma ontbinden. Hij sloot nu een persoonlijke overeenkomst met Helene.

Bart van der Leck, De storm, 1916, olieverf op doek. Collectie Kröller-Müller Museum (KM 109.053),, c/o Pictoright Amsterdam 2023

Vanaf 1910 was Van der Leck de vormen in zijn schilderijen in toenemende mate gaan vereenvoudigen. Via een proces van ‘doorbeelding’, een term die hij er zelf aan gaf, werkte hij een realistische schets uit tot een schilderij met sterk vereenvoudigde vormen en kleuren.2 Toen hij in het voorjaar van 1916 naar Laren verhuisde en daar Piet Mondriaan (1872-1944) ontmoette, oefende hij met zijn vlakke toepassing van de primaire kleuren grote invloed uit op Mondriaan. Andersom werd Van der Leck door Mondriaan geïnspireerd om nog verder te gaan met abstraheren. De toenemende abstractie in het werk van Van der Leck deed Kröller-Müller besluiten haar contract met de kunstenaar per 1918 te beëindigen. Van der Leck kwam opnieuw onder de hoede van Bremmer, die hem – enkele tussenpozen uitgezonderd – tot 1945 financieel zou bijstaan.

Enkele maanden na zijn ontmoeting met Theo van Doesburg (1881-1931) was Van der Leck in 1917 medeoprichter van De Stijl, een tijdschrift waarin moderne kunstenaars die naar een nieuwe monumentale kunst streefden een podium kregen. Van der Leck schreef twee keer voor De Stijl maar zegde, voornamelijk vanwege artistieke meningsverschillen, na enkele maanden zijn medewerking op.

Bart van der Leck, Tegel decor ‘Bijenkorf’, 1942-1946, geglazuurd steengoed. Collectie Drents Museum, c/o Pictoright Amsterdam 2023.

In mei 1919 verhuisde Van der Leck naar een door hemzelf ontworpen huis in Blaricum. In de loop der jaren bemachtigde hij ook opdrachten buiten Bremmer om. Hij verstrekte adviezen voor de kleuren van de stoffencollectie voor de firma Metz & Co en via de Haagse Kunsthandel G.J. Nieuwenhuizen Segaar verkocht hij vanaf het midden van de jaren dertig beschilderde keramische tegels. De in 1942 gelithografeerde editie van Hans Christian Andersens sprookje Het Vlas is een bekend voorbeeld van Van der Lecks kunstnijverheid, dat in deze jaren meer op de voorgrond trad. Daarnaast werd hij geregeld door architecten gevraagd om kleurenschema’s voor woningen en publieke gebouwen te ontwerpen. Na de Tweede Wereldoorlog concentreerde Van der Leck zich weer op zijn schilderkunst, maar zijn productie bleef bescheiden. Tot aan zijn overlijden op 13 november 1958 zou hij gemiddeld nog twee schilderijen per jaar maken. Door Bremmers constante steun kwam het werk van Van der Leck voornamelijk bij diens cursisten en in de collectie van het Kröller-Müller Museum terecht.

Auteur: Karlijn de Jong

Noten

1. Hildelies Balk, De kunstpaus. H.P. Bremmer 1871-1956, Bussum 2006, p. 310.

2. Cees Hilhorst, ‘Een eindje mee op met de Ezelrijders’, in: Kunstschrift (48) 2, 2004. Zie ook Van der Lecks ongedateerde brief aan Helene Kröller-Müller [oktober 1916?], RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag, Archief Bart van der Leck, nummer toegang 0334, inventarisnummer 180: ‘De kracht en klaarte zal steeds blijven, die is van mij (natuurlijk altijd meer of minder) en de doorbeelding van thans is zuiver van binnenuit en houdt verband met mijn geestelijk inzicht […].’