(Den Helder 1869 - 1923 Amsterdam)
De Bazel, wiens vader bij de marine werkte, kreeg zijn opleiding op de Haagse academie (1882-1888), waarna hij een jaar als tekenaar op het architectenbureau van J.J. van Nieukerken in Den Haag werkte. Vervolgens werd hij in Amsterdam medewerker van P.J.H. Cuypers, die hem al gauw verantwoordelijker werk te doen gaf, zoals het toezichthouden op de bouw van de Sint Vituskerk te Hilversum (1890). Daarnaast volgde hij de avondcursus van de Rijksakademie. Op het bureau van Cuypers raakte hij bevriend met J.L.M. Lauweriks, met wie hij in 1893 een reis naar Londen maakte. In het Brits Museum raakte beiden zeer onder de indruk van de daar getoonde Egyptische en Assyrische kunst. In 1894 werden de twee vrienden lid van de Theosophische Vereeniging, waarbinnen ze zeer actief werden; zo maakten ze onder meer in houtsnede illustraties voor het blad van de vereniging: Licht en Waarheid. In 1895 gingen ze samen weg bij Cuypers en richtten een eigen ‘Atelier voor Architectuur, Kunstnijverheid en Decoratieve Kunst’ op, van waaruit ze hun theosofisch geïnspireerde, op een geometrische grondslag gebaseerde ontwerpprincipes hoopten uit te kunnen dragen. Er kwamen weinig opdrachten van enige omvang binnen, maar wel vestigde De Bazel de aandacht op zich met zijn publicaties over deze ontwerpprincipes. Ook met zijn eigen uitwerking daarvan in inzendingen op prijsvragen voor een bibliotheek en een gebouw voor een architectenvereniging, maakte hij, ook al werden ze niet uitgevoerd, veel indruk op collega’s, onder wie H.P. Berlage. Verder beïnvloedde hij diverse collega’s met zijn lessen aan de Vahâna-school, een door hem en Lauweriks in 1897 gestarte ontwerpopleiding op theosofische grondslag. Daarnaast was hij van 1897 tot 1902 leraar aan de Kunstnijverheidsschool in Haarlem.
Vanwege zijn zwakke gezondheid moest De Bazel in 1900 zijn samenwerking met Lauweriks staken. Pas nadat hij zich in 1902 in Bussum had gevestigd, werd hij weer actief als architect en ontwerper en nu begonnen de opdrachten in grotere getalen te komen. Zo ontwierp hij, naast verscheidene woonhuizen, een modelboerderij met bijgebouwen in Bussum (1902-06), het interieur van museum Het Rembrandthuis te Amsterdam (1909, in 1998 verwijderd na een verbouwing), een kantoorgebouw voor de Nederlandsche Heidemaatschappij te Arnhem (1912) en diverse wooncomplexen in o.a. Amsterdam, Eindhoven en Bussum. Zijn belangrijkste en omvangrijkste project is het grote kantoorgebouw van de Nederlandsche Handelsmaatschappij (waarin in 2005 het gemeentearchief wordt gevestigd) aan de Vijzelstraat in Amsterdam (1919-1926) dat pas na zijn dood werd voltooid.
Als overtuigd aanhanger van het concept van het ‘Gesamtkunstwerk’ vond De Bazel dat een architect de complete inrichting van zijn bouwwerken voor zijn rekening diende te nemen, tot aan de kleinste details toe. Hij heeft daarom vanaf het begin van zijn loopbaan meubels en huisraad ontworpen en richtte in 1904, samen met Klaas van Leeuwen, een eigen meubelwerkplaats (De Ploeg) op. In 1915 werd hij door de Glasfabriek Leerdam gevraagd om glaswerk te ontwerpen, hetgeen o.a. resulteerde in een negental drinkserviezen en een, in meerdere kleuren uitgevoerd, tienhoekig ontbijtservies van persglas (ontworpen circa 1919-22).
Ook in organisatorisch opzicht was De Bazel actief; zo was hij in 1904 medeoprichter van de VANK en in 1909 van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), waarvan hij tot 1913 voorzitter was.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.