Leeuwen, Klaas van

(Harlingen 1868 - 1935 Bennebroek)

a. Portret, ca. 1907; zwart krijt, 47 x 28,5.

Van Leeuwens vader, die treinconducteur was, overleed toen hij nog maar twee jaar oud was, waarna zijn moeder een pension begon in Leeuwarden. Daar doorliep hij de HBS om vervolgens in Amsterdam naar de Rijksnormaalschool te gaan. Daarnaast volgde hij ook lessen aan de Quellinusschool (1884-1888) en de Rijksakademie (1888-1892). In 1889 behaalde hij zijn MO-akte. Op de Rijksakademie raakte hij bevriend met Pieter Dupont en Willem Vaarzon Morel, die in 1899 zijn zwagers zouden worden. Na voltooiing van zijn studie kon hij in 1892 dankzij een Koninklijke Subsidie naar Parijs gaan, waar hij vier jaar zou blijven. Hij tekende er naar model in de Académie Collarossi en maakte daarnaast veel schetsen op straat, hetgeen resulteerde in een aantal impressionistische olieverfschilderijen van stadsgezichten en taferelen met trekpaarden aan de Seine-oever.
In 1897 keerde hij terug naar Amsterdam en werd tekenleraar aan de ‘Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkende Stand’. Hij raakte geïnteresseerd in de theosofie en werd al gauw bevriend met K.P.C. de Bazel en J.L.M. Lauweriks, die hem in 1898 uitnodigden les te komen geven aan de door hen opgerichte Vahâna-school. In 1899werd hij tevens leraar aan de Kunstnijverheidsschool te Haarlem. Hij liet het schilderen nu voorlopig varen om zich geheel te wijden aan het ontwerpen van meubels. In 1901 exposeerde hij de eerste resultaten daarvan in Amsterdam. Het betrof voornamelijk stukken die hij voor eigen gebruik had ontworpen, waaronder een linnenkast en een tafel met stoelen. Deze zijn, net als al zijn latere meubels, ontworpen op basis van een geometrisch systeem van cirkels en vierkanten, waarvan ook het snij- en het (spaarzaam toegepaste) inlegwerk is afgeleid.

b. Buffetje, ca. 1906/07; eikenhout, ingelegd met verschillende houtsoorten en met marmeren blad, 17 x 92 x 38.

Van collega’s kreeg Van Leeuwen veel lof voor zijn ontwerpen, die als zeer eigen en oorspronkelijk werden verwelkomd, maar opdrachten bleven vooralsnog uit. Desondanks zei hij in 1904 zijn betrekking in Haarlem op en richtte, na zich eerst korte tijd bij ’t Binnenhuis te hebben aangesloten, samen met De Bazel een eigen meubelwerkplaats op (De Ploeg). In datzelfde jaar was hij medeoprichter van de VANK, waarvan hij de eerste voorzitter werd. Na een conflict met medebestuurslid Willem Penaat
trad hij echter in 1906 alweer af. Ook in 1906 kreeg hij voor het eerst een opdracht voor de complete inrichting van een woonhuis, maar dit zou zijn enige grote opdracht zijn en blijven en kort daarop moest hij daarom zijn banden met De Ploeg verbreken. Hij ging zich met hernieuwd enthousiasme op het lesgeven toeleggen en werd in 1908 docent aan de zojuist opgerichte architectenopleiding van de ‘Vereeniging van Voortgezet en Hooger Bouwkunstonderricht’. Daarnaast vervaardigde hij een serie tekenvoorbeelden, een Letterboek voor den Teekenaar en Ambachtsman (1907) en een map met werktekeningen voor aankomende meubelmakers (1910).
Hierna was het echter met Van Leeuwens enthousiasme voor de Kunstnijverheidsbeweging gedaan. Hij stopte met het ontwerpen van meubels en ging, naast het lesgeven, weer tekenen en schilderen – vooral figuurstukken, portretten en stillevens – in een doorwerkte naturalistische stijl. In 1911 won hij een prijs uit het Willink van Collen-fonds. In 1919 verhuisde hij naar Aalsmeer, waar hij ook landschappen ging schilderen. In 1923 werd hij benoemd tot docent aan het Rijksinstituut voor de Opleiding van Teekenleraren (de opvolger van de Rijksnormaalschool), waaraan hij verbonden bleef totdat een hersenbloeding hem in 1928 het werken onmogelijk maakte. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in een verpleeghuis.

c. Band van de map Letterboek voor den Teekenaar en Ambachtsman, 1907; boekdruk, 28 x 37,5.

Van Leeuwen heeft maar een klein oeuvre achtergelaten. Omdat hij vrij geregeld schilderijen en tekeningen exposeerde (o.a. bij Arti et Amicitiae, waarvan hij sinds 1910 lid en van 1919 tot 1921 bestuurslid was), heeft hij op dit gebied nog wel een zekere reputatie verworven. Omdat echter bijna al zijn meubelen in het bezit van familie en vrienden zijn gebleven is reeds tijdens zijn leven in de vergetelheid geraakt dat hij ook op dit terrein actief is geweest. Pas nadat zijn dochters begin jaren ’80 een deel van zijn nalatenschap via de Stichting Schone Kunsten rond 1900 in het Drents Museum hadden ondergebracht, werd duidelijk hoe interessant de bijdrage is geweest die deze eigenzinnige ontwerper aan de Nederlandse meubelkunst heeft geleverd.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
bd. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel