Molkenboer, Antonius Henricus Johannes (Antoon)

(Leeuwarden 1872 - 1960 Haarlem)

a. ‘Illusions perdues’, ca. 1895; potlood, aquarel en gouache, 71,2 x 106,5.

Molkenboer kreeg, net als zijn oudere broer Theo, zijn eerste tekenlessen van zijn vader en bezocht daarna de Rijksnormaalschool (1889-92) en de Rijksakademie (1890-95). In 1892 behaalde hij zijn MO-akte. Verder kreeg hij af en toe raadgevingen van zijn oom Antoon Derkinderen. Van 1895 tot 1897 was hij medewerker van De Kroniek, waarvoor hij een serie spotprenten lithografeerde, en daarnaast tekende en aquarelleerde hij in deze jaren enige religieus-symbolistische taferelen en ontwierp omslagen voor bladmuziek voor een Amsterdamse muziekuitgeverij.
De meeste tijd besteedde hij in het begin van zijn loopbaan echter aan het theater. Zijn eerste project op dit gebied is het declamatiestuk De Sprook van den Zanger, waarvoor hij zowel de tekst schreef als de decors en kostuums ontwierp. Het werd onder zijn regie in 1895 opgevoerd door (oud)leerlingen van de Rijksnormaalschool. Uit 1896/7 dateert zijn tweede project, Mincelijn, ook met eigen tekst en enscenering. Dit werd in 1898 opgevoerd in de Amsterdamse Stadsschouwburg en daarna ook nog in Leeuwarden en Groningen. Deze vernieuwende projecten trokken de aandacht van het bestuur van de Wagner-vereeniging, dat hem vanaf 1901 kostuums en de omslagen van de programmaboekjes liet ontwerpen. In 1903 voerde hij de ‘artistieke leiding’ over de lustrum-maskerade van het Delftsch Studenten Corps en in 1905 deed hij hetzelfde voor het Leidsche Studenten Corps.

b. Omslag voor programma van de Wagnervereniging (Die Walküre), 1903; kleurenlitho, 39 x 29.

Ondanks de waardering die hij met zijn toneelexperimenten oogstte, raakte Molkenboer op Nederland uitgekeken. In 1905 vertrok hij naar Amerika, waar hij eerst enige maanden in New York doorbracht, maar daarna doortrok naar de westkust. Hier werkte hij als theaterdecorateur in San Francisco en Los Angeles, in welke laatste stad hij ook een muurschildering in het Alexandriahotel maakte. Amerika beviel hem echter niet voldoende om er te blijven en in 1910 keerde hij naar Nederland terug, waar hij zich in Den Haag vestigde en lid werd van de Haagsche Kunstkring. Hij ging weer programma-omslagen ontwerpen voor de Wagnervereeniging en enkele andere organisatoren van muziekmanifestaties en ensceneerde in 1911 en 1913 opnieuw studentenmaskerades (respectievelijk in Utrecht en Delft). Daarnaast ging hij nu geregeld portretten tekenen en schilderen. Zijn laatste theaterproject was het Sint Franciscus-Gebarenspel: een grootst spektakel met liefst 250 medewerkers, dat in 1917 werd opgevoerd in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen in Den Haag. Het jaar daarop werd hij benoemd tot lector in de kostuumkunde aan de Rijksakademie, waarvan Derkinderen directeur was.
In de jaren ’20 werd Molkenboer vooral actief als monumentaal kunstenaar, waarmee zijn loopbaan een nieuwe wending nam. Zijn eerste belangrijke opdracht betrof glas-in-lood-ramen voor de Onze Lieve Vrouwe van Goeden Raad-kerk in Den Haag (1923-25), maar al gauw ging hij zich toeleggen op het vervaardigen van mozaïekdecoraties. Deze voerde hij o.a. uit in de Sint Antonius Abt-kerk in Scheveningen (1925-30), in de Dalton HBS in Den Haag (1931/33), in de Petrus en Pauluskerk in Amsterdam (1932) en in het kantoorgebouw van de Rotterdamsche Lloyd in Den Haag (ook 1932). Verder maakte hij nog enige wandschilderingen. Vooral met zijn mozaïekwerk, waarvan hij regelmatig voorbeelden op exposities liet zien, had hij veel succes en dit leidde ook tot opdrachten uit het buitenland, waaronder die voor een groot absis-mozaïek in de Basilique de la Visitation in Annecy in Frankrijk (1936). Dit project leverde hem een pauselijke onderscheiding en een benoeming tot Chevalier de la Légion d’Honneur op. Overigens bleef hij hiernaast ook als portrettist en grafisch vormgever actief; zo ontwierp hij in 1925-27 een serie ‘weldadigheids’-postzegels.

c. Het huwelijk van Alexander de Grote (ontwerp voor muurschildering in het Alexandriahotel in Los Angeles), 1910; aquarel, 36 x 36 (2x).

In 1942 werd zijn huis bij een bombardement op Den Haag verwoest en daarop ging hij in Haarlem bij zijn dochter inwonen. In deze stad bleef hij tot op hoge leeftijd werkzaam. Zo maakte hij nog mozaïeken voor de Amsterdamse Stadsschouwburg (het Gijsbrecht-mozaïek uit 1948/49, geplaatst 1953) en voor het herdenkingsmonument voor Franse gesneuvelde soldaten in Kapelle (Zeeland; 1949/50). Zijn laatste werk was een mozaïek in de nieuwe Sint Bavo in Haarlem, dat hij in 1956 voltooide. Molkenboer gold tijdens zijn leven als een van de meest vooraanstaande religieuze kunstenaars van Nederland, maar veel van zijn kerkelijke werk heeft de tand des tijds niet doorstaan – zowel letterlijk als figuurlijk. Als toneelvernieuwer is hij vermoedelijk belangrijker geweest, maar van zijn werk op dit gebied is maar weinig tastbaars bewaard gebleven. Als portrettist heeft hij het niveau van zijn broer nooit kunnen bereiken, maar zijn grafische werk getuigt nog steeds van een groot talent en behoort tot de hoogtepunten in de Nederlandse toegepaste grafiek uit het begin van de 20ste eeuw.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
bc. JAV Studio’s, Assen