Honsel, De (nieuwe)

(Honselersdijk 1919 - 1935 Haarlem)

De Nieuwe Honsel was een glasatelier voor lampen van gebrandschilderd glas-in-lood en wordt vanwege de kleurrijke, expressieve decoraties geassocieerd met de Amsterdamse School.1 Het atelier werd in 1919 als De Honsel in Honselersdijk opgericht door Hendrik Herens (1893-1934) en Pieter Gerard van Cranenburgh (1893-1971). De twee compagnons leerden elkaar kennen in de meubelzaak die Van Cranenburgh in 1916 in Naaldwijk was begonnen. Van Cranenburgh had eerder als krullenjongen in een timmermanswinkel gewerkt en in het jaar 1909-1910 een avondcursus aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag gevolgd. Herens kwam niet uit de regio en was door zijn huwelijk in Naaldwijk terechtgekomen. Hij had een kunstopleiding aan de ambachtsschool in Tiel doorlopen en volgde in 1914-1915 een avondcursus tekenen aan de academie in Den Haag. Na zijn opleiding was Herens als assistent betrokken bij de restauratie van de uit de zestiende eeuw stammende glas-in-lood ramen van de St. Janskerk in Gouda.

Het embleem van het atelier verwijst naar de eerste werkplaats, die gevestigd was in de oude stallen van het voormalige jachtslot Huis Honselaarsdijk [afb. a]. In 1921 verhuisde De Honsel naar Loosduinen en in 1923 naar Den Haag. Na een faillissement en doorstart ging het atelier in 1924 verder als De Nieuwe Honsel. Het handelsmerk van het atelier was hun zelfbenoemde ‘pyrochrome’ glas. De Nieuwe Honsel bedacht deze term als aanduiding voor het gekleurde, gebrande en gebogen glas dat de firma vervaardigde. Het brandschilderen op zichzelf was niet uniek, maar De Nieuwe Honsel had een nieuw, geheim procédé ontwikkeld. Met transparante emailverf werden motieven op melkglas met de hand geschilderd of met gebruik van sjablonen gespoten waarna de decoraties in het glas werden gebrand en het glas volgens vakgeheim werd gebogen. De Nieuwe Honsel adverteerde over deze productiewijze en de kwaliteit van het ‘pyrochrome’ glas en zette zich af tegen andere glasateliers die vlakke glaspanelen en lakverf gebruikten.

De Nieuwe Honsel werkte met standaard modellen en catalogi maar maakte ook veel unieke ontwerpen voor opdrachtgevers. [afb. b] De vroege ontwerpen van Herens kregen natuurgetrouwe decoraties, maar al snel ging hij over tot grillige en abstracte, kleurrijke decors. [afb. c + d] Eind jaren twintig kwamen er ook motieven die strakker en minder uitbundig van kleur waren. Het atelier had twee ontwerpers in dienst: Frits Woltjes (1903-1934) en Wim Wagemans (1906-1976). 2 Daarnaast had het atelier medewerkers in dienst voor het beschilderen, branden en zetten van het glas. Soms werd er voor de armaturen samengewerkt met andere firma’s, zoals Hero de Groot in Bodegraven en P.G. Duchateau & zonen. 3

Met Duchateau werkte De Nieuwe Honsel aan twee grote opdrachten voor Abraham Tuschinksi: zijn Theater Tuschinski in Amsterdam (1921) en Cabaret dansant La Gaité in Rotterdam (1924). Ook maakten de firma’s samen de lampen voor de lichthal van de in 1926 geopende de Bijenkorf in Den Haag. Naast deze grote opdrachten verkocht het glasatelier veel lampen aan kleinere publieke instellingen en particulieren. Verlichtingsornamenten van De Nieuwe Honsel waren te vinden in theaters, bioscopen, cafés, lunchrooms, restaurants en hotels maar ook huiskamers verspreid over heel Nederland. Met advertenties in kranten, showrooms, stands op beurzen en vertegenwoordigers probeerde het glasatelier potentiële klanten te bereiken [afb. e].

Ondanks deze opdrachten en inspanningen moest De Nieuwe Honsel in 1928 voor de tweede keer faillissement aanvragen. Herens trok zich terug als vennoot en richtte met een koperslager glasatelier Die Haghe op. In 1930 trad hij ook uit dat bedrijf. Tot zijn overlijden in 1934 maakte hij op kleine schaal lampen in Naaldwijk. De Nieuwe Honsel werd na het faillissement opgekocht door Heybroek’s Groothandel, een firma voor glas- en lampenartikelen met verschillende vestigingen in Nederland en Nederlands-Indië.4 De werkplaats werd ondergebracht in Heybroek’s metaalwarenfabriek in Haarlem. Van Cranenburgh werd bedrijfsleider van ‘Afdeeling De Nieuwe Honsel’ en Woltjes bleef aan als ontwerper. De specifieke productiewijze werd in stand gehouden en naast nieuwe ontwerpen werd een groot deel van de bestaande modellen en decoraties overgenomen. Tot circa 1935 werden onder de naam De Nieuwe Honsel lampen van gebrandschilderd glas geproduceerd.

Lampen van De Nieuwe Honsel zijn geliefd onder verzamelaars en duiken dikwijls op bij veilingen en kunsthandels. Het Nederlands Openluchtmuseum bezit een lamp van het atelier. [afb. f] Het Stedelijk Museum Amsterdam besteedde tijdens de expositie en in de catalogus Wonen in de Amsterdamse School in 2016 aandacht aan De Nieuwe Honsel en stelde lampen uit particulier bezit, catalogi en ontwerpschetsen tentoon.

Auteur: Marthe Kes

Gebaseerd op de bachelorscriptie Decors vol van levend schijnsel. Glasatelier De Nieuwe Honsel en de Amsterdamse School (Leiden, 2015).

Noten

1. Naast lampen ontwierp het atelier soms ook glas-in-lood ramen. In het privé-archief van de erven Herens heb ik enkele ontwerpen aangetroffen. Van één ontwerp is zeker dat deze ook is uitgevoerd: een raam dat in 1927 werd ontworpen voor Heck’s lunchroom in Den Haag is op een foto uit 1940 te zien. Naar alle waarschijnlijkheid bestaat het raam niet meer: de lunchroom werd in 1960 opgedoekt en sindsdien is het pand verbouwd en is er een fastfoodketen in gevestigd.

2. Frits Woltjes werkte vanaf 1921 voor De Honsel, Wim Wagemans begon als glazenier en werd rond 1925 gepromoveerd tot ontwerper. Beiden hadden aan de academie in Den Haag gestudeerd en waren lid van de Studiebent, een kunstenaarsgroep van de academie die tentoonstellingen met werk van de leden organiseerde.

3. Volledige naam van de firma was G. Duchateau & Zonen, Electrische fabriek van werken in brons, koper, zink, lood, enz. Kunstsmederij, constructiewerken, kopergieterij. A.C.M. Duchateau, een van de zonen, was in 1924 financier van de doorstart en sindsdien vennoot van De Nieuwe Honsel.

4. Het bedrijf bestaat nog steeds onder de naam Technische Unie en is tegenwoordig een groothandel voor installateurs.

Literatuur

Frans Leidelmeijer, ‘Gebrandschilderde lampen. De Honsel, De Nieuwe Honsel en Die Haghe’ in: Kunst & Antiek Journaal: maandblad voor de verzamelaar en handelaar in kunst & Antiek, 1997, juni nr. 6 jaargang 3.

Ingeborg de Roode en Marjan Groot (red.), cat. tent. Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930, Amsterdam 2016.