(Haarlem 1875 - 1966 Amsterdam)
Rueter was de zoon van een uit Duitsland afkomstige drukker, in wiens bedrijfje hij zijn eerste ervaring met lithograferen opdeed. Na de lagere school kreeg hij in de avonduren tekenles op de Teekenschool voor Kunstambachten, waar hij bevriend raakte met Sjoerd de Roos. Vervolgens volgde hij de Rijksnormaalschool (1891-94) en de Rijksakademie (1894-96). Na voltooiing van zijn opleiding ging hij tekenles geven, en wel aan de Teekenschool voor Kunstambachten, waarop hij eerder zelf leerling was geweest. Ondertussen had hij op de Rijksnormaalschool kennis gemaakt met Gerarda de Lang (1876-1962), die veel belangstelling had voor de theosofie en hem meenam naar de Vahâna-cursus die werd gegeven door K.P.C. de Bazel en J.L.M. Lauweriks. In 1901 trouwde Rueter met Gerarda en vestigde zich met haar in Sloterdijk. Hier ging hij zich nu toeleggen op het schilderen van portretten en bloemstillevens, waarmee hij al spoedig succes kreeg. In beide genres zou hij tot op hoge leeftijd actief blijven en met zijn kleurige, zwierige, maar altijd door beheersing en technische perfectie bepaalde werkwijze een eigen plaats innemen in de schilderkunst van zijn tijd.
Ondertussen bleef hij ook als graficus werkzaam. Naast het maken van losse prenten, voor het merendeel (portret)litho’s, ontwierp hij boekbanden en drukwerk voor verscheidene uitgeverijen. Hij ontwikkelde hierin al gauw een herkenbare, persoonlijke stijl, die wordt gekenmerkt door sober gebruik van gestileerde motieven die tezamen met de belettering tot een geïntegreerde, streng symmetrische compositie zijn verwerkt. In een verwante stijl maakte hij tevens affiches, kalenders, ex-librissen, postzegels en allerhande ander drukwerk.
Zijn ontwerpen voor schutbladen en sierpapier – een ware specialiteit van hem – ogen veel speelser en vrolijker, al zijn deze eveneens altijd op basis van een geometrisch systeem ontworpen. Vanaf 1919 heeft Rueter zich tenslotte ook op het terrein van de glazenierskunst bewogen. Na diverse kleinere projecten in de jaren ’20 volgden in de jaren ’30 enkele grote opdrachten van nationaal belang. Daaronder de uitvoering van het Willem van Oranje-raam in de Nieuwe Kerk te Delft (de begrafeniskerk van het Huis van Oranje), naar schetsen van Willem van Konijnenburg (gereed in 1933), en het Marnix van Sint Aldegonde-raam in de Pieterskerk te Leiden, naar eigen ontwerp (gereed 1940).
Hoewel Rueter, die van 1919 tot 1940 ook nog als docent aan de Rijksakademie was verbonden, zelf de ‘vrije’ schilderkunst altijd als zijn voornaamste werkterrein heeft gezien, is zijn toegepaste werk zonder twijfel het belangrijkste onderdeel van zijn oeuvre. Vooral als grafisch ontwerper en boekverzorger heeft hij nog steeds een grote naam, zeker in vakkringen, en hij wordt, samen met o.a. zijn vriend De Roos, tot de kunstenaars gerekend aan wie het hoge artistieke niveau van de Nederlandse grafische vormgeving uit het begin van de 20ste eeuw te danken is.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.