(Amsterdam 1877 - 1963 Amsterdam)
Van der Poll, wiens vader op een kantoor werkte, kreeg zijn opleiding aan de Rijksakademie. Hoogleraar-directeur August Allebé nam zijn leerlingen vaak mee naar Artis en tijdens deze lessen raakte Van der Poll gefascineerd door de wilde dieren die daar waren te zien en die al spoedig zijn favoriete onderwerp werden. Daarnaast schilderde hij regelmatig portretten. In het begin van zijn loopbaan verdiende hij zijn brood vooral met het geven van (privé)les, totdat hij in 1918 lector aan de Rijksakademie werd (tot 1937) met als lesopdracht ‘anatomie der dieren’. Dit gaf hem een zekere financiële onafhankelijkheid en waarschijnlijk heeft hij daarom vrij weinig geëxposeerd. Wel liet hij zijn werk met enige regelmaat bij Arti et Amicitiae zien, waarvan hij sinds 1902 gewoon en sinds 1907 stemhebbend lid was. Binnen deze vereniging was hij vrij actief en hij maakte van 1934 tot 1945 deel uit van het bestuur. In 1925 kreeg hij de gouden medaille die namens koningin Wilhelmina jaarlijks op de ledententoonstelling werd uitgereikt.
Van der Polls oeuvre bestaat in hoofdzaak uit diertaferelen (vooral met roofdieren), die in een realistische, vrij academische stijl geschilderd zijn. Naast schilderijen heeft hij ook veel krijttekeningen gemaakt en enige etsen en litho’s. Verder heeft hij in de jaren ’30 een map gepubliceerd met tekenvoorbeelden en anatomische studies van roofdieren met daarbij uitvoerige toelichtingen. Door de dikwijls forse formaten, maar ook omdat hij enig effectbejag niet schuwde, oogt zijn werk vaak zeer spectaculair en alleen al daarom contrasteert het vaak plezierig met het veel bravere werk van veel van zijn tijdgenoten.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.