Plasschaert, Albert August (Albert)

(Delft 1860 - 1941 Hilversum)

a. Twee bladzijden uit: O Het onheil van te zijn geroepen… O Het heil van te verstaan (leporello van 9 tekeningen in map), ca. 1915/20; inkt en aquarel, 36 x 28 (2 x).

Plasschaert, wiens vader tekenleraar was aan de HBS in Delft (hij gaf daar o.a. les aan Jan Toorop), volgde van 1883 tot 1890 de studie werktuigbouwkunde aan de Polytechnische School. Daarna vestigde hij zich in Veere, waar hij vermoedelijk werk had gevonden als ingenieur, maar waar hij zich tevens intensief op tekenen en schilderen ging toeleggen. In 1894 maakte hij kennis met Franz Melchers (1868-1944), een in Duitsland geboren maar in Brussel opgeleide kunstschilder, die dat jaar naar Veere was gekomen om er een glas-in-lood-atelier op te richten. Plasschaert ging met hem samenwerken en nam het atelier in 1896 over, toen de reislustige Melchers Veere weer verliet. Hoewel Plasschaert in de jaren die volgden vrij productief moet zijn geweest, was het financiële rendement blijkbaar niet groot genoeg en daarom verhuisde hij in 1899 naar Dordrecht, waar hij als tekenaar in dienst trad bij de gerenommeerde glasfabriek van J.J.B.J. Bouvy. Omdat hij hier weinig gelegenheid kreeg zijn eigen ideeën uit te werken, werd hij in 1908 ‘zakelijk leider’ van Kunsthandel Oldenzeel te Rotterdam, een firma die destijds landelijk bekend stond om zijn vooruitstrevende beleid. Oldenzeel handelde o.a. in werk van Vincent van Gogh en in de periode dat Plasschaert er werkte zouden er onder meer tentoonstellingen zijn van de Futuristen en van Kandinsky. In 1913 werd de firma echter opgeheven, waarna Plasschaert weer als glazenier ging werken.
Nadat hij in 1915 naar Dordrecht was verhuisd, ging hij zich steeds meer toeleggen op de tekenkunst. Hij ontwikkelde daarbij een zeer karakteristieke stijl, die het best omschreven kan worden als een soort kubistisch expressionisme met een sterk hoekige lineariteit, dat een steeds verdergaande abstractie vertoont, maar tegelijkertijd vol symbolische verwijzingen zit. Door zijn werk bij Oldenzeel was hij goed op de hoogte geraakt van de nieuwste ontwikkelingen in de kunst en daardoor werd hij voor diverse jongere kunstenaars een gewaardeerd raadgever en leidsman. Met een aantal van hen stichtte hij een soort commune, waarvan de leden zich gingen bezighouden met het visueel uitwerken van allerlei mystieke en occulte theorieën. In 1917 verhuisde Plasschaert met een aantal discipelen naar Den Haag, waar meer geestverwanten woonden. In een eigen expositieruimte lieten ze er geregeld hun werk zien, dat over het algemeen welwillend werd besproken, ook al wisten de critici niet altijd goed raad met de pseudo-religieuze ideeën die eraan ten grondslag lagen. Na een kort verblijf in Weesp vestigde Plasschaert zich tenslotte in 1925 in Hilversum, waar zijn kunstopvatting steeds sectarischer van aard werd, zoals is op te maken uit diverse, in orakeltaal geschreven publicaties. Zoals hij zelf stelde, waren de tekeningen die hij nu maakte geen kunst meer maar ‘liefdes-getuigenissen’, die als doel hadden de beschouwer nader tot het goddelijke te brengen.
Het aantal van Plasschaerts discipelen nam na ca. 1930 vrij snel af en bij zijn dood was hij vrijwel vergeten. Pas eind jaren ’70 is hij herontdekt als een interessant en eigenzinnig kunstenaar, die weliswaar geen hoofdrol heeft gespeeld in de geschiedenis van de moderne kunst in Nederland, maar daar wel degelijk een intrigerende bijdrage aan heeft geleverd, die het bekijken waard is.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel
bcd. JAV Studio’s, Assen