(Hilversum 1878 - 1921 Den Haag)
Theodorus Johannes Josephus Neuhuys, neef van de schilders Albert (1844-1914) en Jozef (1841- 1889) Neuhuys, begon zijn carrière als grafisch ontwerper, lithograaf en boekbandontwerper nadat hij de opleiding aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid in Amsterdam had doorlopen. Hij ontwierp drukwerk voor advertenties, programma’s, diploma’s en oorkondes. Tevens verzorgde hij de boekbanden van verschillende uitgaven, waaronder De boeken der kleine zielen van Louis Couperus.
Als lid van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging Sint Lucas exposeerde Theo Neuhuys op de jaarlijkse verenigingstentoonstellingen boekbanden, affiches en programma’s. In 1903 werd een kleine tentoonstelling van zijn werk georganiseerd bij de Amsterdamse kunsthandel Van Gogh.
Neuhuys’ stijl als sierkunstenaar werd geprezen vanwege zijn ‘druk doen in kleur’ en het ‘brutaal combineeren van motieven’, terwijl zijn ontwerpen dienstbaar bleven aan het te versieren voorwerp.[1] Zijn werk laat zich kenmerken door invloeden van de Art Nouveau en men schaarde hem in het rijtje van andere sierkunstenaars van de Nieuwe Kunst als Theo Nieuwenhuis en Gerrit Dijsselhof. Met een inmiddels gevestigde reputatie richtte Neuhuys in 1903 een eigen atelier voor versieringskunst op. Het atelier verzorgde onder meer prachtbanden, oorkonden en kunstnijverheidsproducten ‘zoowel voor vermenigvuldiging als voor enkele luxe-exmplaren.’ Er werd enthousiast gereageerd op de oprichting van Neuhuys’ atelier: ‘Overvloedig werk van dezen kunstenaar zal op den smaak van ons volk, hopen wij, een veredelden verfijnenden invloed oefenen.’[2]
In 1906 kreeg Neuhuys de leiding over de nieuw opgerichte afdeling Sierkunst bij de Larensche Kunsthandel. Deze kunsthandel, die onder leiding stond van Nico van Harpen, was gespecialiseerd in het werk van kunstenaars die in Laren en de directe omgeving woonden en werkten. Toen de Larensche Kunsthandel in 1907 een tweede vestiging aan de Herengracht in Amsterdam opende, werd Neuhuys mededirecteur. Onder diens leiding waren er bij de Amsterdamse vestiging tentoonstellingen te zien van onder anderen Floris Arntzenius (1864 – 1925), Hein Kever (1854-1922), Suze Robertson (1855-1922) en Willem Bastiaan Tholen (1860-1931). Voor de tentoonstellingen werd entree gevraagd maar degenen die vaak de exposities van de kunsthandel bezochten deden er verstandig aan lid te worden. Naar het schijnt had de kunsthandel in 1908 al zo’n 600 leden die 4 gulden per jaar betaalden waarvoor ze jaarlijks een ets en maandelijks het bulletin Land van Mauve toegestuurd kregen.[3]
Neuhuys maakte in 1908 kennis met het echtpaar Pieter en Ermina Kleykamp, eigenaren van de in Rotterdam opgerichte Kunstzaal Kleykamp. Kunstzaal Kleykamp was een kunsthandel in Aziatische kunst, die reizende tentoonstellingen organiseerde om de interesse hiervoor in Nederland aan te wakkeren.
In 1909, hetzelfde jaar dat Kunstzaal Kleykamp naar een statig pand in de Haagse Oranjestraat verhuisde, op steenworp afstand van het Paleis Noordeinde, legde Neuhuys zijn functie bij de Larensche Kunsthandel neer. Maar hij zette de samenwerking met de Kleykamps onder eigen titel voort, als Kunsthandel Theo Neuhuys. Met het echtpaar Kleykamp organiseerde hij tentoonstellingen van eigentijdse schilderijen, tekeningen en etsen gecombineerd met de Aziatische kunstnijverheidsobjecten die de Kleykamps verkochten. Neuhuys maakte tot zijn dood in 1921 verschillende tentoonstellingen waar hij vernieuwende kunst liet zien van Jan Toorop en Vlaamse schilders, onder wie Emile Claus (1849-1924), William Degouve de Nuncques (1867-1935) en Fernand Khnopff (1858 – 1921). Hij stelde deze tentoonstellingen niet alleen samen, maar bedacht de gehele presentatie inclusief opstelling en het decor. De verfijning die hij als sierkunstenaar tentoonspreidde, kenmerkte ook de inrichtingen die hij maakte en de exposities konden doorgaans op veel lof in de pers rekenen. Maar er was ook kritiek: ‘Ik voor mij, hoop althans dat de Theo-Neuhuysmanier in den Haagschen kunsthandel geen navolging moge vinden […]. Het is natuurlijk goed bedoeld geweest, maar het riekt al te zeer naar een soort van reclame, die niet strookt met den uiterst fijnen smaak van den sierkunstenaar Theo Neuhuys’.[4]
In 1916 werd Neuhuys compagnon bij Kunstzaal Kleykamp en verhuisde de kunsthandel naar een nog groter pand: een dubbele villa, die ook wel het Witte Huis werd genoemd, gelegen tegenover het Vredespaleis. In 1920 verkreeg de kunsthandel het koninklijke predicaat en voerde vanaf dat moment de naam Koninklijke Kunstzaal Kleykamp. Theo Neuhuys maakte deze gebeurtenis nog net mee. Hij overleed onverwacht op 42-jarige leeftijd.
[4] Frits Lapidoth geciteerd in: J.F. Heijbroek (et al.), Kleykamp. De geschiedenis van een kunsthandel ca. 1900-1968, Zwolle 2008, p. 73.
Tekst: Evelien de Visser