Moulijn, Simon

(Rotterdam 1866 - 1948 Den Haag)

a. Zelfportret met lithosteen, 1929; litho, 25,5 x 24,5.

Moulijns vader, die koopman was, had graag gezien dat zijn zoon bij hem in de zaak kwam, maar stemde er uiteindelijk in toe dat hij in 1882 naar de Rotterdamse academie ging. Van 1885 tot 1887 volgde hij daarna de Rijksakademie te Amsterdam, waar hij o.a. etsen leerde. Vanaf 1887 leidde hij een tijdlang een zwervend bestaan en werkte o.a. in Drenthe, Noord-Brabant, Gelderland, Rotterdam en Den Haag. In deze laatste stad was hij medeoprichter van de Haagse Kunstkring (1891) en raakte hij bevriend met o.a. Theo van Hoytema en Edzard Koning. Ook maakte hij er zichzelf vertrouwd met de techniek van het lithograferen. Van 1895 tot 1897 deelde hij met Koning een atelier in Rheden, waarna hij een tijdlang in Renkum woonde. In deze jaren hield hij op met schilderen in olieverf en legde zich, net als Koning, toe op het tekenen in krijt en pastel en op het lithograferen. In deze technieken maakte hij een aantal gestileerde landschappen en parkgezichten, die een licht weemoedige, dromerige sfeer uitstralen. Daarnaast vervaardigde hij enkele wand- en plafondschilderingen en verzorgde de omslagen en illustraties van een paar boeken.

b. ‘Najaar’, 1895; pastel, 57,5 x 60,5 (aangekocht met steun van Vereniging Rembrandt).

Nadat hij in 1902 met de dichteres Henriëtte Haitsma Mulier was getrouwd, vestigde Moulijn zich in Laren, van waaruit hij verscheidene reizen naar Frankrijk en Duitsland maakte. Hij ontwikkelde nu de stijl die hij de rest van zijn oeuvre min of meer trouw zou blijven en die gekenmerkt wordt door een doorwerkte, licht gestileerde manier van weergeven, die echter ten opzichte van zijn vroegere werk weer wat naturalistischer is. Tevens ging hij weer in olieverf werken, al bleef hij toch in de eerste plaats actief als lithograaf van sfeervolle landschappen en rivier- en bosgezichten. Deze verspeidde hij niet alleen los, maar ook in een aantal mappen, zoals Omstreken van Laren (6 bladen, 1904), De Duno (10 bladen, 1905), Het Koninklijk park Het Loo (12 bladen, 1909) en De Maas te Rotterdam (5 bladen, 1910).

c. ‘Voorjaar’, 1896; pastel, 57,5 x 62,5 (aangekocht met steun van Vereniging Rembrandt).

In 1911 nam Moulijn, samen met o.a. J.G. Veldheer, het initiatief tot de oprichting van de ‘Vereeniging tot Bevordering der Grafische Kunst’, waarvan hij secretaris werd. Vanuit deze functie zou hij betrokken zijn bij de organisatie van een groot aantal tentoonstellingen van Nederlandse prentkunst in binnen- en buitenland. In 1923 werd hij vice-voorzitter en vanaf 1930 tot 1936 was hij voorzitter. Als publicist heeft Moulijn eveneens zijn liefde voor de grafiek beleden; hij was medewerker van verschillende tijdschriften en schreef twee nog steeds lezenswaardige boekjes: De lithografische prentkunst (1918) en De eerste jaren der lithografische prentkunst in Nederland (1927). Ondertussen was hij in 1917 docent geworden aan de Rotterdamse academie en naar Den Haag verhuisd, waar hij actief werd in Pulchri Studio. Ook vanuit Den Haagmaakte hij verschillende buitenlandse reizen die hun weerslag in zijn oeuvre vonden.

d. Cypressenvijver, 1912; kleurenlitho, 62,5 x 50,5.

Na zijn pensionering in 1935 ging hij in het nabij gelegen Wassenaar wonen, waar hij nog een aantal productieve jaren doorbracht. De Tweede Wereldoorlog zou zijn oude dag echter ruw verstoren. In 1944 moest hij huis en atelier evacueren, omdat deze te dicht bij de kust lagen, en in maart 1945 ging een deel van zijn oeuvre verloren bij een bombardement op Den Haag. De laatste jaren van zijn leven woonde hij in bij een van zijn zonen.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abcd. Fotodienst Provincie Drenthe