(Sint Oedenrode 1861 - 1906 Amsterdam)
Na de HBS in Den Bosch te hebben doorlopen, bezocht De Josselin de Jong, wiens vader notaris was, gedurende een jaar de Koninklijke School voor Beeldende en Nuttige Kunsten in dezelfde stad (1877). Hij toonde toen al zoveel talent dat hem een Koninklijke Subsidie werd verleend, hetgeen hem in staat stelde naar de academie in Antwerpen te gaan, waar hij tot 1881 de lessen volgde en diverse prijzen won. Daarna verbleef hij twee jaar in Parijs, waar hij les nam aan de Ecole des Beaux Arts en op het atelier van Alexandre Cabanel werkte. In 1883 nam hij voor het eerst aan een expositie deel en wel met een groot en ambitieus schilderij met een historisch tafereel: Het verzoekschrift. Het was te zien op de tentoonstelling van werken van levende meesters in Gent, waar het veel waardering oogstte en werd aangekocht door het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Na dit succes vestigde hij zich in Den Haag, waar hij lid werd van Pulchri Studio. In 1884 exposeerde hij in Den Haag opnieuw een groot schilderij, nu met een bijbels onderwerp, De vlucht van Kaïn, dat eveneens veel aandacht trok. De markt voor dergelijke schilderijen was echter klein en daarom ging hij zich toeleggen op het schilderen van genretaferelen en portretten. Dankzij de reputatie die hij met de twee hiervoor genoemde stukken had verworven kreeg hij al gauw veel opdrachten en binnen enkele jaren was hij een van de meest gerenommeerde portrettisten van Nederland. Tot de vele personen van wie hij de beeltenis op het doek heeft vastgelegd behoren niet alleen koningin Emma (1893), koning Willem III (1894) en andere hoogwaardigheidsbekleders, maar ook wetenschappers en bekende figuren uit de wereld van kunst en cultuur, onder wie collega’s als Charles Rochussen (1884) en Jozef Israëls (1905) en de actrice Theo Mann Bouwmeester (1900). Het portret van koningin Wilhelmina (1898) in de Statenzaal van het Drents Museum (waar tot 1973 Provinciale Staten van Drenthe vergaderden, zie ook blz. 00) is eveneens van zijn hand.
Rond 1890 begon De Josselin de Jong wat vaker scènes uit het boerenleven te schilderen en te aquarelleren, waarvoor hij onder meer naar Drenthe en Zuid-Limburg trok. Daarnaast ging hij zich vanaf 1894, als eerste kunstenaar in Nederland, toeleggen op het schilderen van fabrieksinterieurs, die hij niet alleen in olieverf maar ook in pastel weergaf en waarmee hij eveneens veel succes had. In 1895/96 verbleef hij een half jaar in Italië, waar hij zich liet inspireren door de kleurrijke klederdracht van de bevolking op het platteland. Ook maakte hij er tekeningen voor het maandblad Eigen Haard, waaraan hij vaker meewerkte. Verder heeft hij en af en toe geëtst en enkele boeken geïllustreerd. Zijn meest omvangrijke project op dit laatste gebied wordt gevormd door de platen voor Walewein (1890): een middeleeuws verhaal, bewerkt door G.H. Betzen uitgegeven door E.J. Brill te Leiden. Behalve van Pulchri was De Josselin de Jong tevens lid van de Hollandsche Teeken Maatschappij (vanaf 1888), van Arti et Amicitiae (vanaf 1891) en van de Haagsche Kunstkring, waarvan hij in 1891 mede-oprichter en daarna enkele jaren vice-voorzitter was. In 1898 werd hij ridder in de Orde van Oranje Nassau. Zijn werk werd geregeld op belangrijke exposities bekroond, o.a. in 1889 en 1900 in Parijs, in 1893 in Chicago, in 1897 in München en in 1904 in Saint Louis. Twee jaar later, terwijl hij op het toppunt van zijn roem stond, stierf hij aan een maagaandoening, nog maar 44 jaar oud.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.