(Rotterdam 1880 - 1930 Amersfoort)
Havelaar, wiens vader op het kantoor van een handelsmaatschappij werkte, kreeg zijn eerste tekenlessen van Richard Bisschop (1849-1926). Vanaf 1900 ging hij enige tijd naar de Rotterdamse academie en daarna kreeg hij privéles van Derk Wiggers. Nadat hij in 1902/03 een lange zwerftocht door België en Frankrijk had gemaakt, had hij in 1904 zijn eerste expositie in Kunstzaal Oldenzeel in Rotterdam. De kritiek reageerde niet onvriendelijk, maar er werden wel veel zwakheden in het getoonde werk gesignaleerd. Ondertussen was hij ook medewerker van het literaire tijdschrift Jong Holland geworden, waarin hij onder meer artikelen over Jozef Israëls, Johannes Bosboom, George Breitner en enige tentoonstellingsrecensies schreef. Hiermee had hij meer succes, want hij werd al gauw ook door redacties van andere tijdschriften om bijdragen gevraagd. Vanaf 1911 leverde hij geregeld artikelen aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant en vanaf 1912 aan Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift .
In 1913 verhuisde Havelaar naar Bloemendaal, waar hij zijn goede vriend Jacob Nieweg (die in de buurt kwam te wonen) veelvuldig bij het schilderen raad gaf. Zelf ging hij echter steeds minder schilderen en nadat hij in 1915 vast medewerker was geworden van het net opgerichte linkse weekblad De Nieuwe Amsterdammer (waarvoor Jan Sluijters zijn befaamde spotprenten zou tekenen), besloot hij zijn penselen definitief op te bergen. Nog in datzelfde jaar verschenen zijn eerste publicaties over kunst in boekvorm: Oud-Hollandsche Figuurschilders en Vincent van Gogh. In de loop van de jaren zouden nog verscheidene boeken volgen, onder meer over Auguste Rodin (1920), moderne meubels (1924), H.P. Berlage (1927), Rembrandt (1928) en portretkunst (Het portret door de eeuwen heen: zijn laatste boek uit 1930).
Inmiddels was hij, na in 1918 naar Amersfoort te zijn verhuisd (waarheen Nieweg hem na enige tijd volgde), in 1919 weggegaan bij De Nieuwe Amsterdammer om vast medewerker te worden van het Haagse dagblad Het Vaderland.
In 1921 richtte hij samen met de schrijver en literair criticus Dirk Coster het maandblad De Stem op. Dit blad, dat niet alleen artikelen over beeldende kunst en literatuur bevatte, maar ook over allerlei maatschappelijke en levensbeschouwelijke vraagstukken, werd al spoedig een spreekbuis van het humanisme. Havelaar ging hier zelf ook veel over schrijven, overigens niet alleen in De Stem, maar ook in diverse boeken (o.a. Humanisme uit 1920, Democratie uit 1921, Het leven en de kunst uit 1923 en De nieuwe mensch uit 1928). Toen hij vlak voor zijn vijftigste verjaardag overleed, was hij dankzij zijn vele publicaties een bekende en gezaghebbende persoonlijkheid in de wereld van kunst en cultuur. Dat hij zijn loopbaan – veelbelovend – als schilder was begonnen, wisten toen echter alleen nog zijn familie en vrienden. Zeer waarschijnlijk heeft hij in 1915 de juiste keuze gemaakt, maar de weinige schilderijen en tekeningen die hij heeft nagelaten laten zien dat hij zeker talent had.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.