(Doesburg 1886 - 1961 Rolde)
Omdat Van der Boons vader, griffier bij de rechtbank van Zutphen, er veel bezwaar tegen had dat zijn zoon kunstenaar zou worden, liep Arie op vijftienjarig leven van huis weg. Na enige omzwervingen ging hij in 1902 werken in het atelier van Frans Bakker, de decorschilder van de Rotterdamse schouwburg. Vervolgens volgde hij een tweetal jaren lessen aan de academie in Den Haag (1903-05), en nam daarnaast privéles bij de landschapschilder Louis van Soest (1867-1948). Al gauw begon het onderwijs op de academie Van der Boon tegen te staan en ging hij weer door Nederland rondtrekken. Rond 1910 woonde hij enige tijd in Berg en Dal bij Apeldoorn, waar hij les nam bij de landschapschilder Derk Wiggers en van waaruit hij tevens enkele malen contact had met Jan Voerman sr. in Hattum. Nadat hij op aanraden van Wiggers al af en toe in Drenthe had gewerkt, besloot Van der Boon zich in 1915 in Rolde te vestigen. Hij vond hier voldoende belangstelling voor zijn werk – vooral zijn geschilderde heidelandschappen verkochten behoorlijk – en kon zijn inkomen nog wat aanvullen door tekenles te geven aan kinderen van enkele welgestelde families in Assen (onder wie voor korte tijd Willem Sandberg, de latere directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam). Ook ging hij nu grafiek maken, zowel etsen als houtsneden als (enkele) litho’s. Verder voerde hij incidenteel opdrachten uit voor illustratiewerk; zo vervaardigde hij in 1925 een album met gezichten op Hoogeveen, ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van deze plaats.
In 1926 huwde Van der Boon met Henriëtte Gratama, dochter van de eigenaar-directeur van de Provinciale Drentsche en Asser Courant. Hij werd hierdoor financieel onafhankelijk van de verkoop van zijn werk en hield vrijwel op met het schilderen van heidelandschappen. In plaats daarvan ging hij zich nu toeleggen op het tekenen in waskrijt (voornamelijk van verstilde dorps- en stadsgezichten), waarin hij al gauw een zeer persoonlijke, doorwerkte stijl ontwikkelde, waarmee hij aansluiting vond bij het realisme dat rond 1930 in Nederland in zwang raakte. Na de Tweede Wereldoorlog verfijnde hij zijn techniek nog verder, onder meer tijdens reizen door Frankrijk, Italië en Spanje.
Van der Boon was van 1930 tot 1942 lid van Sint Lucas in Amsterdam, in 1946/47 van ‘De Drentse Schilders’ en vanaf 1955 van het ‘Drents Schilders Genootschap’.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.