Essen, Hendrik (Hein) von

(Soerabaja (Nederlands-Indië) 1886 - 1947 Den Haag)

1. De Schichtige, 1926

In 1921 wordt Hein von Essen bevangen door een koortsdroom. In ijlende toestand grijpt hij, zonder dat hij zich dat later kan herinneren, naar tekenstift en papier en maakt zijn eerste tekeningen. Von Essen is dan 35 jaar oud en woont en werkt al acht jaar op het Indonesische eiland Java, waar hij in 1886 ook geboren was. Nadat een opleiding tot bouwkundig ingenieur in Delft keert hij in 1913 terug naar Nederlands-Indië om daar – net als zijn vader – in dienst te treden van het Departement van Burgerlijke Openbare Werken. Hij werkt aan grote opdrachten, zoals de bouw van het nieuwe complex van de School tot Opleiding van Inlandsche Artsen (tegenwoordig de medische faculteit van de Universiteit van Indonesië), en verlaat spoedig de BOW om samen met twee compagnons een eigen architectenfirma te beginnen. Hoewel het Von Essen voor de wind gaat, besluit hij na het koortsachtige voorval in 1921 het roer om te gooien en naar Nederland terug te keren om daar van en voor de kunst te leven.
Von Essen vestigt zich in eerste instantie in Leiden, later in Rijswijk en Den Haag, en trouwt met danseres Dini Bergsma. Hij componeert muziek voor haar choreografieën en boetseert dynamische, Oosters aandoende maskers voor haar “dansmaskerspelen”. In de drukkerij van Johan Scherft leert Von Essen de etstechniek beheersen. Hij maakt zijn eerste serie etsen en al in 1922 exposeert hij zijn grafische werk in de Lakenhal. Naast het graveren en boetseren van maskers legt Von Essen zich toe op het maken van aquarellen, pastels en krijt- en houtskooltekeningen.

2. De Toppen, 1928

Er verschijnen verschillende publicaties van zijn werk, waaronder een door Albert Plasschaert ingeleid album in 1924 en vijf jaar later het boek De etsen van Hein von Essen, met 30 reproducties en een uitvoerige inleiding door Just Havelaar. Von Essens werk, en dan met name zijn etsen, wordt vergeleken met het grafische werk van Odilon Redon (1840-1916) die door eenzelfde soort duistere fantasieën en droombeelden geïnspireerd lijkt te zijn. Beide kunstenaars proberen het onzichtbare zichtbaar te maken. Ook verwantschappen met de jonge (symbolistische) Jan Toorop (1858-1928) en Willem van Konijnenburg (1868-1943), die bij Von Essen in zeer hoog aanzien staat, zijn duidelijk herkenbaar.
Behalve als etser en maskermaker manifesteert Von Essen zich als dichter. Al eerder, tijdens zijn studententijd, publiceerde hij de dichtbundel Verzen (1906) maar die ging aan het grote publiek voorbij. Uit een brief die Von Essen in 1911 aan Willem Kloos (1859-1938) schrijft, blijkt dat hij daar niet rouwig om is. Hij is Kloos zelfs dankbaar omdat deze zijn eerste bundel niet besproken had in De Nieuwe Gids. Na zijn examens, zo vervolgt Von Essen zijn brief, verwacht hij een nieuwe bundel te publiceren waarvan hij hoopt dat deze de kritiek van Kloos wél waardig zal zijn. Vertraagd door zijn bouwkundige carrière verschijnt deze tweede dichtbundel, Verzen van het stille uur, pas in 1923. Zoals Von Essen in zijn veel eerder geschreven brief al hoopt, wordt Verzen van het stille uur door Kloos besproken en geprezen in De Nieuwe Gids. Later verschijnen nog Dierenliedjes (1926) en De zeven zangen van Abraxas (1930) van zijn hand.
De samenwerking tussen Von Essen en zijn vrouw culmineert in 1933 met de opvoering van Het masker van de Hetaere in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag: het eerste in Nederland vertoonde dansmaskerspel. Von Essen maakt niet minder dan 36 maskers voor deze voorstelling. Maar in datzelfde jaar slaat het noodlot toe, als Dini op 36-jarige leeftijd plotseling overlijdt. De klap is groot. ‘Het huis is leeg: de dingen zijn vreemd en onbezield’, zo schrijft hij aan de schrijver en criticus Henri Borel (1869-1933).
Von Essen blijft maskers maken en tentoonstellen. Hij hertrouwt, publiceert, en is actief in het Haagse culturele leven. Zo is hij vanaf 1937 voorzitter van de afdeling Beeldende Kunst van de Haagse Kunstkring en twee jaar later algemeen secretaris. Von Essen is in 1940 ook nauw betrokken bij de oprichting van de NOK, de overkoepelende Algemeene Nederlandsche Kunstenaarsorganisatie die tijdens de bezetting eenheid moest brengen in een verdeeld landschap van beroepskunstenaars. In een brochure – waar de NOK zich later van distantieert – zoekt Von Essen toenadering tot de Duitse bezetters, wat hem niet in dank afgenomen wordt door de leden. De meeste kunstenaars uiten zich zeer negatief tegenover de instelling van een Nederlandse Kultuurkamer. De bezetter beschouwt dit als directe kritiek. Als reactie wordt de NOK ontbonden en verboden, en Von Essen gearresteerd. Hij komt in de gevangenis van Scheveningen terecht, maar wanneer hij ernstig ziek wordt mag hij deze verlaten.

3. Hein von Essen bezig met maken van mal van masker, z.j. Collectie Literatuur Museum te Den Haag

De daaropvolgende jaren blijft Von Essen kwakkelen met zijn gezondheid waardoor hij veel aan bed gekluisterd is. Dat belemmert hem in het bewegen maar niet in zijn denken en schrijven. In Samenspraken met Yokita worden enkele gedichten samen met zijn gedachten en inzichten over allerlei levenszaken (kunst, het oordeel, goed en kwaad, etc.) gebundeld. Het werk wordt in 1947 gepubliceerd en blijkt zijn laatste boek te zijn. Op zijn ziekbed krijgt Von Essen van zijn uitgever het eerste exemplaar. Alsof dit het laatste is dat hij nog wilde zien stort hij daarna in: hij overlijdt een dag later op 61-jarige leeftijd in zijn woning te Den Haag.

De aangehaalde correspondentie van Hein von Essen bevindt zich in de collectie van het Literatuur Museum te Den Haag.

Albert Plasschaert, Hein von Essen. Grafisch werk. Den Haag: Scherft, 1924
Kasper Niehaus, ‘Hein von Essen. Een modern Hollandsch graficus’ in Elsevier’s geïllustreerd maandschrift jrg. 37 nr. 73 (1927): 26-29
Just Havelaar, De etsen van Hein von Essen. Amsterdam: H.J. Paris 1929
Ben van Eysselsteijn, ‘De etsen van Hein von Essen. Een merkwaardig boek over een merkwaardig mensch’ in Op de hoogte jrg. 27 (1930): 364-368

Tekst: Thijs de Raedt