(Bergen N.H. 1882 – 1995 Haarlem)
Geboren in Bergen als zoon van een huisschilder was het de bedoeling dat Willem Bogtman, net als zijn twee broers, ook dit vak zou gaan uitoefenen. Na een opleiding aan de Ambachtsschool te Alkmaar (1894- 1897) werkte hij inderdaad zes jaar als huisschilder. Maar daarnaast volgde hij in de avonduren tekenlessen aan de Amsterdamse Rijksacademie voor beeldende kunsten, bij de schilder en lithograaf August Allebé. Dit leverde hem een benoeming op als leraar tekenen en schilderen, in 1903 aan de Ambachtsschool in Steenwijk, en vanaf 1905 aan de Haarlemse Ambachtsschool. Naast leraar schilderen en tekenen ontving hij hier ook het docentschap voor goudsmeden, behangen en stofferen.1 In deze jaren publiceerde Bogtman verschillende praktisch-theoretische verhandelingen over het stileren van natuurmotieven en het methodisch ontwerpen van ornament.2
Aangespoord door zijn vermogende schoonvader en mecenas Dirk Hendrik Wicherson stopte Bogtman in oktober 1912 met lesgeven om een atelier voor gebrandschilderd glas-in-lood op te richten dat spoedig grote bekendheid verwierf [afb. a].3 In de lente van 1915 volgde Bogtmans grote doorbraak toen hij van architect Joan Melchior van der Meij de opdracht kreeg voor de gebrandschilderde vensters, ramen en de reusachtige glas-in-loodoverkapping in het trappenhuis van het op dat moment in aanbouw zijnde Scheepvaarthuis [afb. b].4 Een stroom aan opdrachten volgde en al snel werd Bogtmans atelier toonaangevend, wat de glazenier ertoe dwong in 1917 een groter atelier annex woonhuis aan de Haarlemse Zuider Emmakade te betrekken naar ontwerp van de bevriende architect Guillaume Frédéric la Croix [afb. c].
Ook het personeelsbestand werd uitgebreid. Naast oud-leerlingen Jan Damsma en Christiaan Bennik, die Bogtman al vanaf 1912 assisteerden, kwamen in 1916 Jaap Pronk en Eduard van Bommel in dienst. Nico Schrier, Henk de Ru, Karel Trautwein en Louis Boermeesten volgden respectievelijk in 1918, 1920, 1925 en 1927. Een aparte plaats werd rond 1920 ingenomen door Jo Daemen die uitsluitend haar eigen ontwerpen voor medaillons uitvoerde. Na verloop van tijd verlieten de meesten het atelier ook weer, meestal om zelfstandig te gaan werken.
Het atelier van Bogtman is altijd sterk met de Amsterdamse School geassocieerd [afb. d & e]. Tot op zekere hoogte is dat terecht: Bogtman leverde glas-in-lood voor ontwerpen van ‘kopstukken’ van de stroming: De Klerk, Krop, Kramer, Crouwel, Eibink en Snellebrand, Margeret Kropholler, Staal en Wijdeveld. En verder voor iconische projecten als de villa’s van La Croix en Kramer in Park Meerwijk te Bergen, het ‘schip van Blaauw’ in Wageningen, Vorkink & Wormsers villa ’t Reigersnest te Oostvoorne, Van Loghems landhuis De Waterlelie in Haarlem, de Haagse Bijenkorf en het Nederlands paviljoen op de wereldtentoonstelling in Parijs in 1925 (i.s.m. Richard Roland Holst).5 Tevens leverde het atelier glas voor lampen aan de Amsterdamse firma’s Winkelman en Van der Bijl en H.A. Kloosterhuis, en J.A. Boskamp & Zn. uit Overveen; en ruitjes voor meubels aan de firma’s Dijst, Gebr. Monsieur, Nusink & Zoon, L.O.V. Oosterbeek, Pander & Zn., Randoe Haarlem en J.J. Zijfers & Co.; fabrikanten die in meer en mindere mate interieurontwerpen in een Amsterdamse School-idioom hebben uitgevoerd.6
Beklemtoond moet echter worden dat, hoewel Bogtman bij veel kenmerkende ontwerpen van de Amsterdamse School betrokken was, het glas-in-lood zelf in veel van deze gevallen feitelijk niet de typische kleuren en vormentaal vertoont. Hetzelfde geldt voor een fors deel van Bogtmans oeuvre wat overigens eenvoudig verklaard kan worden: een commerciële firma, afhankelijk van allerhande opdrachtgevers met verschillende ‘stijlsmaken’, beperkte zich niet tot één benadering of stijl.7
Bogtmans atelier [afb. f] stond niet alleen hoog in aanzien vanwege haar opdrachten en opdrachtgevers maar was ook vermaard om de technische en artistieke kwaliteit die zij leverde.8 In tegenstelling tot veel seriematiger werkende firma’s die gebruik maakten van snelovens en met modellenboeken werkten, ontwierp Bogtman voor iedere opdrachtgever unieke beglazingen.9 Qua ornamentbehandeling waren zijn ontwerpen, net als zijn eerdere publicaties, maatgevend en liepen ze vooruit op de kleuren en dessinering van andere nijverheidsdisciplines waarin vlakornament een belangrijke rol speelde. In combinatie met Bogtmans perfectionisme op technisch vlak – het afwijzen van tijd- en kostenbesparende technieken en materialen, het gebruik van goede pigmenten en het beste, vaak door hem zelf geïmporteerd glas – resulteerde dit in een kostbaar maar toonaangevend product.10
Na het overlijden van Bogtman in 1955 werd het atelier voortgezet door zijn zoon Albert Bogtman, die al vanaf 1930 zakelijk leider was geweest, terwijl de artistieke leiding in handen van Jos de Ridder kwam.11 Langzaam maar zeker kwam in de opdrachten de nadruk te liggen op ontwerpen in een meer traditioneel realistische stijl. Vanaf 1970 gaf kleinzoon Rutger Bogtman zijn krachten aan het bedrijf, onder wiens leiding veel belangrijk restauratiewerk werd verricht.12 In de jaren negentig beëindigde het Bogtmanatelier zijn activiteiten. Pas twintig jaar later, in 2017, werd het waardevolle bedrijfsarchief aan het Noord-Hollands Archief overgedragen.13Auteur: Jan de Bruijn
Noten
1. R. Berentsen, ‘Atelier Bogtman’, in: C. Hoogveld, E. Bergvelt (red.), Glas in lood in Nederland 1817-1968, Den Haag 1989, 212-213; M. Singelenberg-van der Meer, ‘Bogtman, Willem’, in: T. Eliëns, M. Groot, F. Leidelmeijer (red.), Kunstnijverheid in Nederland 1880-1940, Bussum 1997, 210; H. Spreen, ‘De sierkunstenaar Willem Bogtman (1882-1955)’, in: F. Leidelmeijer, H. Spreen, Kunstnijverheid in de stijl van de Amsterdamse School en art deco uit de ateliers van de familie Bogtman, Bergen 1999.
2. W. Bogtman, Het ontwerpen van ornament op systeem en naar natuurvormen, Haarlem 1905; W. Bogtman, ‘Schablonentechniek in de versieringskunst’, Sierkunst 1 (1912), 11-12, 22-23; W. Bogtman, Methodisch ontwerpen van ornament, Rotterdam 1913.
3. Spreen 1999, 16; Dhr. Spreen, gesprek met auteur, d.d. 03-03-2015.
4. H. Boterenbrood, Van der Mey en het Scheepvaarthuis, Den Haag 1989, 95-96 & 109; C. Hoogveld, E. Bergvelt (red.), Glas in lood in Nederland 1817-1968, Den Haag 1989, 82; R. van Oven, ‘Sierkunst en sierkunstenaars. Willem Bogtman’, Telegraaf 5 mei 1919; A.C. Valstar, ‘Het werk van den glasschilder W. Bogtman en een overzicht van de glasschilderkunst’, Levende Kunst 1 (1918), 57-60.
5. Archief Atelier Willem Bogtman, Haarlem, Noord-Hollands Archief, Commissieboeken I – X (1915-1930); A.H. Loeff-Bokma, ’Glas-in-lood – Mozaiek – W. Bogtman te Haarlem’, Het Landhuis (1933) 5, 182-187.
6. Idem
7. J. de Bruijn, R. van Beekum, M. Kes, ‘Kleuring & filtering van licht. Gebrandschilderd glas en glas-in-lood in interieurs’, in: I. de Roode, M. Groot (red.), Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930, Amsterdam / Bussum 2016, 121-122; en uitvoeriger in: J. de Bruijn, Een onderzoek naar de positie en werking van glas-in-lood uit het atelier van Willem Bogtman binnen de Amsterdamse School, Leiden 2015 (ongepubliceerd).
8. De Bruijn 2015; Van Oven 1919; Valstar 1918; W.F. Gouwe, De toegepaste kunsten in Nederland. Glas in lood, Rotterdam 1932.
9. Van Oven 1919; [z.a.], ‘De Haarlemmer Willem Bogtman over zijn werk’, Het Vaderland, 1930; J. Nicolas, Wij glazeniers…., Utrecht [1938], 83-84; K. Niehaus, ‘De glasschilderkunst in Nederland. Een glazenier aan het woord’, Telegraaf 21 juli 1944.
10. De Bruijn 2015, 28-30.
11. Berentsen 1989.
12. Idem; Rutger Bogtman, in gesprek met auteur, d.d. 12-04-2015.
13. In het bijzonder dankzij de onophoudelijke inzet van architectuurhistoricus Radboud van Beekum.