Cornelder-Doffegnies, Thomasine Adrienne

(Zevenaar 1865- 1937 Nijmegen)

a. Thomasine Adrienne Cornelder-Doffegnies

Thomasine Adrienne Cornelder-Doffegnies hoort bij de groeiende groep vrouwen die er rond 1900 in slaagden een professionele carrière als kunstenaar op te bouwen. Net als de zogeheten ‘Amsterdamse Joffers’ studeerde ze aan de kunstacademie, deed ze mee aan nationale en internationale tentoonstellingen en was ze lid van verscheidene kunstenaarsverenigingen. Al deze zaken werden tot niet lang daarvoor gedomineerd door mannen.1 Doffegnies werd geboren in Zevenaar, waar haar vader Johannes Joseph Doffegnies (1833-1897) directeur van het postkantoor was. Hij schilderde als amateur, kreeg les van Andreas Schelfhout (1787-1870) en trok er regelmatig met Anton Mauve (1838-1888) op uit. Op vijfjarige leeftijd verhuisde Thomasine met haar familie naar Den Haag, omdat haar vader een baan bij Ministerie van Financiën had gekregen. De stad bood meer kansen voor de jonge Thomasine, die kunstenares wilde worden. In 1886 begon ze daar haar opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten. Ze volgde onder andere de klassen van Frits Jansen (1856-1928) en kreeg later nog privélessen van de landschapschilder Willem Oppenoorth (1847-1905).2

b. Het atelier van de kunstenares, aquarel op papier, 34.9 x 26.5 cm., Drents Museum, Assen

In 1888 trouwde ze in Den Haag met de zakenman Hendrik Willem Cornelder (1865-1939). Een jaar later werd dochter Lous geboren en verhuisde het nieuwe gezin naar Nijmegen, waar zij hun intrek namen in Villa Veldzicht. In 1895 verhuisden de Cornelders naar landhuis de Uleput in Berg-en-Dal. Hier werd zoon Henk Cornelder (1896-1990) geboren, die later net als zijn moeder kunstenaar zou worden. Na zeven jaar verhuisde het gezin weer terug naar Villa Veldzicht, waar het koetshuis in gebruik werd genomen als schilderatelier.3 Mogelijk is dit het atelier dat we zien op een aquarel in de collectie van het Drents Museum [afb. b].

c. Rododendron takken, aquarel, huidige verblijfplaats onbekend.
d. Roos, aquarel, huidige verblijfplaats onbekend

Doffegnies wist een succesvolle carrière op te bouwen en gedurende haar loopbaan nam ze onder andere deel aan de Tentoonstellingen van Levende Meesters, maar werd ze ook gevraagd voor exposities in Florence en Parijs. Daarnaast was haar werk regelmatig te zien in vooraanstaande kunsthandels, waaronder Boussod, Valadon & Cie in Den Haag en J.H. de Bois in Haarlem. In Nijmegen exposeerde ze vanaf 1900 regelmatig bij de Nijmeegse Kunstvereeniging en bij kunstkring ‘In Consten Eén’. Ook ontmoette ze er Jan Toorop in 1912. Hij gaf haar advies en stimuleerde haar om meer te exposeren. Later werd ze ook lid van de Amsterdamse kunstverenigingen St. Lucas (in 1917) en Arti et Amicitiae (in 1918).4 Doffegnies stond in de eerste plaats bekend als schilderes van bloemstillevens. Deze werden geprezen om de levendigheid en verfijnd kleurgebruik, zoals te zien is in Rododendron takken en Roos [afb. c en d].5 Hoewel ze veelal in aquarel werkte, zijn er ook enkele olieverfschilderijen van haar hand, waaronder een doek met zonnebloemenin het Drents Museum. Naast stillevens schilderde ze ook een aantal portretten, figuurstudies en enkele landschappen [afb. e].6

e. Meer en bomen, aquarel, particuliere collectie

In al deze genres wist ze haar onderwerpen met genuanceerde kleurovergangen treffend weer te geven. Eigentijdse critici brachten haar manier van schilderen in verband met de traditie van de Haagse School, maar benadrukten ook de eigenheid van haar werk.7 Deze persoonlijke stijl veranderde weinig gedurende haar carrière, maar door de hoge kwaliteit van haar werk was vernieuwing ook niet nodig.8 Zo schreef de Nijmeegsche Courant naar aanleiding van een tentoonstelling van haar werk georganiseerd door de Haarlemse kunsthandelaar De Bois in 1927: ‘Vooral op jongere bezoekers dezer tentoonstelling zal het werk een eenigzins ouderwetschen indruk maken, maar hierin behoeft niets geringschattends te liggen, want de schilderes behoort tot een oudere generatie. De hoofdzaak is, dat zij, met de oogen der impressionisten ziende, zuivere en eerlijke kunst geeft en niet streeft naar gewilde effecten die mode mocht wenschen.’9 Auteur: Julia Krikke 1. Gerard H.W. Lemmens, H.W. Cornelder (1896-1990) en Th.A. Cornelder-Doffegnies (1865-1937) (Nijmegen: Nijmeegs Museum Commanderie van Sint-Jan, 1990), 7. Voor een beknopte schets van de positie van vrouwelijke kunstenaars in Nederland in de periode 1850-1900, zie Chris Stolwijk, Uit de schilderswereld: Nederlandse kunstschilders in de tweede helft van de negentiende eeuw (Leiden: Primavera Pers, 1998): 264-269. Voor de meest recente en uitvoerige studie van de positie van kunstenaressen in Nederland en de ontwikkeling daarvan in de negentiende eeuw: Hanna Klarenbeek, Penseelprinsessen & broodschilderessen: vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913 (Bussum: Uitgeverij Thoth, 2012). 2. Pieter A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars, 1750-1880 (s’-Gravenhage 1981), 119, Lemmens, H.W. Cornelder, 45. 3. Lemmens, H.W. Cornelder, 45. Paul Sj. Begheyn, ‘Cornelder-Doffegnies, Thomasine’, Jaarboek Numaga: gewijd aan heden en verleden van Nijmegen en omgeving 53 (2006), p. 48. 4. Lemmens, H.W. Cornelder, 12, 45-47. Huib Luns, Holland schildert: de Nederlandsche schildertaal, zooals zij in de laatste 50 jaar klankvol en rijk gesproken werd (Amsterdam: 1941), 385. 5. Zie bijvoorbeeld de positieve recensies ‘Kunstzaal ‘Noviomagum’, Provinciale Geldersche en Nijmeegsche courant, 28-04-1919 en ‘Tentoonstelling van werken door mevrouw J. Cornelder-Doffegenies bij De Bois’, Provinciale Geldersche en Nijmeegsche courant, 09-04-1927. 6. Begheyn, ‘Cornelder-Doffegnies, Thomasine’, p. 48. 7. Bijvoorbeeld de recensies genoemd in noot 5 en Leo Niehorster, ‘Expositie ,In Consten Één’, Provinciale Geldersche en Nijmeegsche courant, 25-06-1914. 8. Lemmens, H.W. Cornelder, 7. 9. Provinciale Geldersche en Nijmeegsche courant, ‘Kunstzaal ‘Noviomagum’, 09-04-1927.