Porceleyne Fles, De

(Delft 1653/1876 - heden)

a. Henriette Vaillant (ontwerp), Duif, ca. 1900; glanzend geglazuurd aardewerk, hoogte 26 (langdurig bruikleen ICN).

De Porceleyne Fles is voortgekomen uit een reeds in 1653 in Delft opgerichte plateelfabriek met deze naam. In de loop van de 19de eeuw ging het langzamerhand bergafwaarts met dat bedrijf, net als overigens met de Delftse aardewerkindustrie in zijn geheel, en alleen dankzij de productie van vuurvaste stenen kon de fabriek nog draaiend worden gehouden. Delfts blauw werd er nauwelijks meer geproduceerd. In 1876 werd de fabriek overgenomen door J. Thooft, die de productie van Delfts blauw opnieuw opstartte, maar daarnaast al spoedig ook eigentijds vormgegeven aardewerk op de markt bracht. Nadat Thooft in 1890 was overleden en zijn compagnon A. Labouchère het roer alleen in handen had genomen, groeide De Porceleyne Fles uit tot een van de belangrijkste producenten van modern aardewerk, al bleef de vervaardiging van ceramiek met traditionele Delfts blauwe decors in economisch opzicht de pijler waar het bedrijf vooral op rustte en tot op de dag van vandaag nog steeds op rust.
De artistieke kwaliteit van dat moderne aardewerk is vooral te danken geweest aan Adolf le Comte, die al in 1877 door Thooft werd binnengehaald en tot 1915 als hoofdontwerper aan de fabriek verbonden zou blijven, maar deze was hier zeker niet alleen verantwoordelijk voor. Een tweede belangrijke medewerker was Leon Senf (1860-1940), die in de praktijk tot plateelschilder was opgeleid en van 1884 tot 1930 hoofd van de schilderafdeling was. Naast deze twee hebben nog verschillende andere kunstenaars ontwerpen aan de fabriek geleverd, onder wie Theo van Hoytema, C.A. Lion Cachet en Jaap Gidding, terwijl ook sommige plateelschilders in vaste dienst af en toe eigen ontwerpen mochten uitvoeren. Tenslotte moeten ook Gerardus Offermans (1857-1914) en Hendrik Mauser (1868-1940) genoemd worden, die technisch directeur waren, de eerste van 1883 tot 1898, de tweede van 1898 tot 1940. Zij hebben met name de hand gehad in de ontwikkeling van allerlei speciale glazuren, die vaak een metaalachtige glans vertonen.

b. Drie vaasjes en een schaal (‘reflet metallique’: ontwerp modellen A. le Comte?), na 1892; glanzend geglazuurd aardewerk, hoogte grootste vaas 21, &empty schaal 21,5.

Het moderne aardewerk van De Porceleyne Fles is zeer divers van uiterlijk en omvat voorbeelden van vrijwel alle decoratieve richtingen. Een eigen gezicht werd vooral getoond met het zogenoemde ‘Berbas’ en ‘Reflet Métallique’, die geproduceerd werden vanaf circa 1892 en tot de vroegste Nederlandse voorbeelden behoren van aardewerk dat alleen gedecoreerd is met gekleurde glazuren die in elkaar overvloeien. Ook op beeldjes, die voor de fabriek ontworpen werden door Arend Odé (1865-1955, net als Le Comte docent aan de Polytechnische School) en Henriëtte Vaillant (1875-1949), werden dergelijke decoraties toegepast. Het onderscheid tussen de twee typen is niet steeds geheel duidelijk, maar Berbas is vaak wat egaler van kleur en heeft doorgaans vrijwel ondoorzichtige glazuren, terwijl bij Reflet Métallique de onderliggende lagen enigszins door de bovenste heenschijnen. Andere modern vormgegeven producten waren het ‘Jacoba-aardewerk’ (in productie vanaf 1897), het ‘porselein biscuit’ (in productie ca. 1900-1905) en het ‘Nieuw Delfts’, dat sterk geïnspireerd was op Perzisch aardewerk (in productie vanaf 1910).

c. Drie vaasjes (de linker van Jacoba-aardewerk, de middelste van porselein-biscuit; beide ontwerp A. le Comte; ontwerper rechter vaasje onbekend) en een cloisonné-tegel (ontwerp L.E.F. Bodart), ca. 1900 en ca. 1925/35; lijst tegel 20 x 51.

Ook vernieuwend waren de zogenoemde ‘sectieltegels’ voor het vervaardigen van decoratieve tableaus op gevels van gebouwen. Deze tegels, die in 1900 op de Wereldtentoonstelling in Parijs geïntroduceerd werden, hadden niet, zoals gebruikelijk, een vierkante vorm, maar volgden de lijnen in de voorstelling. Wat ze echter vooral succesvol maakte was het feit dat ze, dankzij een vinding van Mauser, goed bestand waren tegen weersinvloeden. Voor de ‘cloisonné-tegels’, die rond 1907 op de markt werden gebracht, was dit minder van belang. Deze tegels, waarvan de meeste ontworpen zijn door L.E.F. Bodart (1872-?), waren niet bedoeld om in grote hoeveelheden in tableaus of op wanden te worden gezet, maar om als losse siervoorwerpen in het interieur neer te zetten of op te hangen. Na de Eerste Wereldoorlog werden ze vaak met voorstellingen gedecoreerd die aan bepaalde gebeurtenissen herinneren en vrijwel ieder gezin heeft er wel een of meer in huis gehad.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel
bc. JAV Studio’s, Assen