Mijnssen, Julia Auguste Caroline

(Amsterdam 1873 – 1936 Aerdenhout)

a. Portret van Julia Mijnssen

Julia Mijnssen was de dochter van Johannes Petrus Mijnssen (1839-1899), koopman, en van Wilhelmina Maria von den Steinen (1850-1906), een artistieke vrouw. Zij kregen drie dochters.
Al jong ontwikkelde Julia Mijnssen teken- en boetseertalent. Tevens kon zij goed pianospelen.

In die tijd was het niet gebruikelijk om als vrouw een beroepskunstopleiding te gaan volgen. Pas nadat een kennis van Julia’s ouders haar werk had gezien en geprezen, mocht zij boetseerlessen gaan volgen bij beeldhouwster Georgina Schwartze (1851-1918). Om zich voor te bereiden op het toelatingsexamen voor de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam kreeg zij tekenles van Gerard Overman (1855-1906).
In 1896 werd Julia Mijnssen toegelaten op de Rijksakademie en kwam in de tekenklas van professor Carel Lodewijk Dake (1857-1918). Ook kreeg zij les van professor August Allebé (1837-1927). “In U gaat een schilderes verloren” zou haar leraar Allebé hebben gezegd, toen Julia toch koos voor de opleiding tot beeldhouwster en lessen ging volgen bij Professor Ferdinand Leenhoff (1841-1914).

b. Tekening van een meisje, door Julia gemaakt op de Rijksakademie.

Deze overtuigde Julia ervan dat ze mee moest dingen naar de Prix de Rome. Dit was in 1899, haar derde studiejaar, en nog nooit had een vrouw meegedongen naar deze prijs. De onderwerpen voor dat jaar waren “De Lente” en “Saul en David”. Julia koos voor “De Lente” en werkte onder moeilijke omstandigheden aan haar opdracht. Zij had namelijk haar rechterarm gebroken en haar vader en haar medestudent Jan Hendrik Baars (1875-1899) waren onverwacht overleden. Zij wilde zich eigenlijk terugtrekken, maar professor Leenhoff stimuleerde haar om dóór te gaan. De Rijksakademie bezit een voorstudie in gips van dit beeld.

c. “De Lente”, voorstudie in gips voor de Prix de Rome in 1899, Rijksakademie.

Julia won deze Prix de Rome als eerste vrouwelijke kandidaat en reisde af naar Florence. In 1900 kwam zij in Rome aan en kon zij voor praktische vragen terecht bij Pier Pander (1864-1919). Deze Nederlandse beeldhouwer woonde en werkte in Rome na het winnen van de Prix de Rome in 1887, en ontving in zijn atelier tweemaal per week landgenoten die in Rome verbleven. Panders huis gold als een typisch stukje Holland in de Eeuwige Stad en Pier Pander hielp de nieuw aangekomen kunstenaars om een geschikt atelier te vinden.
Julia maakte in Rome veel tekeningen naar model waarvan er maar weinig bewaard zijn gebleven. Een beeld van een klein, zittend kind, daarna een reliëf van het zelfde kind en vervolgens een levensgroot beeld van een zittend meisje, dat een van haar belangrijkste werken is geworden. In september 1900 kreeg Julia een gouden medaille van de Rijksakademie voor het zittende meisje dat zij in Italië gemaakt had.

In Rome maakte Julia kennis met Oscar Mendlik (1871-1963), een Hongaarse schilder die eveneens een prijs gewonnen had en een atelier had in het Palazzo Venezia. En er ontstond een hechte vriendschap.
Oscar Mendlik reisde in 1900 met haar mee naar Nederland en het paar trouwde op 4 oktober van dat jaar in Amsterdam. Zij gingen daarna weer terug naar Rome om verder te werken. Vanaf dat moment zag Julia af van het jaargeld dat aan de Prix de Rome verbonden was. Dit ontsloeg haar ook van verplichtingen, zoals het insturen van werkstukken.

d. Zittend meisje, Rome, 1900.

Begin 1901 kwam het echtpaar voorgoed naar Nederland. Eerst vestigden zij zich in Scheveningen, waar hun zoon werd geboren. Vanwege gezondheidsproblemen richtte Julia zich in deze periode voornamelijk op schilderwerk. Na een zware operatie begon zij weer te boetseren en ging zij zich specialiseren in portretten onder andere van haar man Oscar Mendlik en van de chirurg prof. J. Rotgans. Zij maakte veel portretten van kinderen.
In 1904 kocht het echtpaar een perceel in Aerdenhout en liet daar een villa met twee ateliers bouwen, ontworpen door architect Johannes Hendrik Willem (Willem) Leliman (1878-1921). De villa kreeg de Hongaarse naam “Erdölak”, wat “Boshuis” betekent. (Tegenwoordig is er een kinderdagverblijf in gevestigd.)
Julia maakte zelf de versieringen aan de twee pilaren in de hal.
Dit huis werd een ontmoetingsplaats voor schilders, beeldhouwers en musici.
In 1922 boetseerde zij een rooster voor luchtverwarming dat in brons werd gegoten.
Zij exposeerde bij kunsthandel Wisselingh in Amsterdam (thans in Haarlem gevestigd), in het Frans Hals Museum en samen met haar man in Boedapest op uitnodiging van de Landes Kunst Verein.
Haar laatste portret was een reliëf van haar kleindochter Eva.

e. Versiering van de pilaren in de hal van “Erdölak”.

Na haar dood was er in 1937 nog een tentoonstelling van haar werk en dat van haar man in het Frans Hals Museum te Haarlem.
Zij exposeerde bij kunsthandel Wisselingh in Amsterdam (thans in Haarlem gevestigd), in het Frans Hals Museum en samen met haar man in Boedapest op uitnodiging van de Landes Kunst Verein.
Haar laatste portret was een reliëf van haar kleindochter Eva.
Na haar dood was er in 1937 nog een tentoonstelling van haar werk en dat van haar man in het Frans Hals Museum te Haarlem.

Bronnen:
• RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag;
• Noord-Hollands Archief, Haarlem;
• Bibliotheek en Prix de Rome-zaal in Rijksakademie van beeldende kunsten, Amsterdam;
• Voormalig woonhuis “Erdölak”, Aerdenhout.

Tekst: Detty Mol