Begeer, Carel Joseph Anton

(Utrecht 1883 - 1956 Voorschoten)

a. Presentatietekening van sierschaal, 1909; potlood en gouache op donkergrijs papier, 50,5 x 20,5 (de schaal werd door de Drentse bevolking aan koningin Wilhelmina geschonken, ter gelegenheid van de geboorte van prinses Juliana).

Als zoon van Anthonie Begeer, de eigenaar-directeur van de ‘Koninklijke Utrechtsche Fabriek van Zilverwerken van C.J. Begeer’, was Carel Begeer voorbestemd om het edelsmeedvak in te gaan. Na de HBS volgde hij enkele jaren de lessen aan de Quellinusschool in Amsterdam en kreeg daarnaast privéles van de beeldhouwer Bart van Hove, die directeur van deze school was. In 1900 vertrok hij naar Hanau (Duitsland) om les te nemen aan de academie in deze stad, die een speciaal op de edelsmeedkunst gerichte afdeling had. Na voltooiing van deze opleiding keerde hij in 1904 terug naar Nederland en ging werken in het bedrijf van zijn vader, waarbinnen hij een apart atelier voor eigentijdse vormgeving oprichtte. In 1905 sloot hij een overeenkomst met Jan Eisenloeffel om in dit atelier diens ontwerpen voor zilverwerk uit te laten voeren. Ook zelf was hij actief als ontwerper, onder meer van schepwerk en van diverse kostbare unica, zoals huwelijksbokalen, prijsbekers en sierschalen. Zo ontwierp hij in 1909 een sierschaal en een lampetstel, die aan koningin Wilhelmina geschonken werden ter gelegenheid van de geboorte van prinses Juliana. Zijn werk uit deze periode wordt gekenmerkt door een elegante, rijke, historiserende vormgeving met duidelijke invloeden van de Art Nouveau.

b. Toekan (inktpothouder, uitvoering St. Lukas), ca. 1910; glanzend geglazuurd aardewerk, 14 x 24 x 13 (geschenk van de Stichting Beringer-Hazewinkel).

Behalve op zilvergebied was hij in deze jaren ook op andere terreinen actief. In 1909 werd in Utrecht met financiële steun van de familie Begeer de ceramiekfabriek St. Lukas opgericht, waarvoor hij diverse vazen en enkele beeldjes ontwierp. Voor zijn eigen fabriek ontwierp hij rond dezelfde tijd enige penningen – de firma Begeer was op penninggebied een van de belangrijkste producenten in Nederland – en verder gebruiksgrafiek als affiches, programmaboekjes, menukaarten en ex-librissen, meestal voor familie en vrienden. Voorts ontwierp hij enkele sieraden en een ameublement voor zijn eigen huis.
In 1910 overleed zijn vader plotseling en werd hij directeur van de fabriek, waarna hij nog maar weinig tijd voor ontwerpen overhield. Bovendien werd hij zeer actief in de Utrechtse kunstwereld en nam zitting in verschillende commissies en besturen. In 1919 was hij een van de drijvende krachten achter de fusie van zijn fabriek met de firma Van Kempen & Zonen uit Voorschoten – tot dan zijn grootste concurrent binnen de Nederlandse edelsmeedbranche – en met het juweliersbedrijf Jac. Vos & Co. uit Rotterdam. Na verloop van enige rumoerige jaren werd Begeer uiteindelijk president-directeur van de zo ontstane ‘NV Koninklijke Nederlandsche Edelmetaal Bedrijven’ (KNEB) en hij zou dit blijven tot aan zijn dood. Hoofdvestiging van het nieuwe bedrijf werd de fabriek van Van Kempen in Voorschoten. Ondanks zijn drukke werkzaamheden bleef hij toch af en toe de tijd vinden om te ontwerpen. Zo ontwierp hij onder meer in 1919 een zeer opvallende zilveren bloemenvaas (nu in het Rijksmuseum), sterk geïnspireerd op het werk van 17de-eeuwse edelsmeden als Johannes Lutma en de gebroeders Van Vianen, en in 1925 een uiterst spectaculaire druivenschaal (nu in Museum Boijmans van Beuningen). Meer dan als een gebruiksvoorwerp is dit laatste stuk als een abstracte sculptuur in zilver te beschouwen en Begeer heeft hiermee definitief zijn naam gevestigd als ontwerper van zilverwerk. Met de exuberante vorm van deze druivenschaal contrasteert overigens sterk de vrijwel ornamentloze, elegante soberheid van zijn ontwerpen voor serieproductie uit de tweede helft van de jaren ’20: een serie koffie- en theeserviezen en enkele kandelaars.

c. Vierdelig theeservies (uitvoering KNEB), 1927; zilver, hoogte theepot 12,5 (langdurig bruikleen Van Kempen & Begeer Museum).

Maar misschien nog wel meer dan door zijn eigen werk is hij als opdrachtgever van andere kunstenaars belangrijk voor de Nederlandse edelsmeedkunst geweest. Zo wist hij – naast Eisenloeffel – onder meer Erich Wichmann, Chris van der Hoef en Christa Ehrlich voor kortere of langere tijd aan zijn fabriek te binden. Begeer bleef overigens ook na 1919 buiten zijn bedrijf zeer actief. Hij vervulde allerlei bestuursfuncties in organisaties op het gebied van de edelsmeedkunst in binnen- en buitenland en was tevens actief in verschillende organisaties binnen de Nederlandse kunstwereld, zoals de VANK en de BKI. Verder was hij (mede)organisator van diverse grote kunstnijverheidstentoonstellingen en schreef hij enkele publicaties over zilver.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. JAV Studio’s, Assen
c. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel